Foto omschrijving: 2 studenten melkveehouderij niveau 2 van Aeres mbo Barneveld doen hun praktijkexamen in een koeienstal.

Van leren naar werken

In dit hoofdstuk wordt de schoolcarrière en de eerste baan belicht. Hoe ziet de opleiding van jongens en meisjes er uit? Kiezen jongens tegenwoordig vaker voor de zorg, en meisjes voor techniek? Welk onderwijsniveau behalen zij uiteindelijk? Gaan ze als voltijder of deeltijder van start in hun eerste baan? Tegen welk uurloon?

2.1Gelijk aan de start?

Meisjes vanaf 2019/’20 vaker vmbo-schooladvies

In groep 8 van de basisschool krijgen kinderen een schooladvies (zie kader) voor het voortgezet onderwijs (vo). Mogelijke schooladviezen zijn voortgezet speciaal onderwijs (vso), praktijkonderwijs (pro), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs basis­beroeps­gerichte leerweg (vmbo-b), vmbo kaderberoepsgerichte leerweg (vmbo-k), vmbo gemengde/theoretische leerweg (vmbo-g/t), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), of een combinatie van deze school­adviezen. Tot en met schooljaar 2018/’19 kregen jongens en meisjes in groep 8 van de basisschool een vergelijkbaar advies voor het voortgezet onderwijs. Vanaf 2019/’20 kregen meisjes echter vaker een schooladvies tot vmbo-gt (hieronder vallen vso/pro/vmbo-b, vmbo-b/k, vmbo-k of vmbo-k/gt).

Met ingang van schooljaar 2014/’15 geeft de leerkracht een voorlopig schooladvies. Als het advies dat bij de score van de eindtoets hoort hoger is dan het voorlopige schooladvies, kan dit advies eventueel nog naar boven bijgesteld worden, maar dit hoeft niet. In 2019/’20 was er vanwege de coronapandemie geen eindtoets. Daardoor kon het voorlopig schooladvies niet naar boven worden bijgesteld: het voorlopige schooladvies was ook meteen het definitieve schooladvies. Dit leidde tot relatief veel lage adviezen. In de jaren daarna kregen meisjes in groep 8 een lager schooladvies dan in de jaren vóór de coronapandemie. Bij jongens lagen de schooladviezen juist iets boven het niveau van vóór de coronapandemie (zie StatLine). In schooljaar 2022/’23 was het verschil tussen jongens en meisjes opgelopen. Van de jongens kreeg 25 procent een voorlopig schooladvies tot vmbo-gt, bij de meisjes was dit bijna 27 procent.

Jongens krijgen juist vaker een havo en/of vwo-advies. En dat verschil is de laatste jaren groter geworden. In 2022/’23 kreeg bijna 50 procent van de jongens een havo-, vwo- of havo/vwo-advies, tegenover bijna 47 procent van de meisjes. Voor ongeveer een derde van de leerlingen is het schooladvies in 2022/’23 op basis van de eindtoets hoger dan het voorlopige schooladvies. Bij meisjes is dit iets vaker het geval dan bij jongens. Voor 10 procent van de leerlingen is het advies naar aanleiding van de eindtoets bijgesteld. Bij meisjes wordt het advies even vaak bijgesteld als bij jongens.

2.1.1 Definitieve schooladviezen in groep 8 (% leerlingen met advies tot vmbo-gt)
Meisjes Jongens
2022/'23 25,1 23,7
2021/'22 24,5 24,2
2020/'21 24,4 23,6
2019/'20¹⁾ 26,8 26,5
2018/'19 23,3 24,4
2017/'18 22,8 23,6
2016/'17 22,6 23,3
1) In 2019/'20 was het voorlopige advies ook het definitieve advies.

Schooladviezen

Tot en met het schooljaar 2013/’14 kreeg een basisschoolleerling het schooladvies voor het voortgezet onderwijs nadat in februari een eindtoets was gemaakt. Voor de plaatsing in het vervolgonderwijs was de score op de eindtoets leidend en had de leerkracht uit groep 8 een adviserende rol. Met ingang van het schooljaar 2014/’15 komt het schooladvies anders tot stand. Vóór 1 maart krijgen alle leerlingen in groep 8 een voorlopig advies van hun leerkracht. Dit advies is vooral gebaseerd op de prestaties en het gedrag van de leerling op de basisschool gedurende een langere tijd. Tussen half april en half mei maken de leerlingen vervolgens verplicht een eindtoets. Als dat toetsadvies hoger is dan het advies van de school, moet de school het voorlopige schooladvies heroverwegen en kán dit, in overleg met de ouders, naar boven worden bijgesteld. De basisschool is daar echter niet toe verplicht. Als bij de score op de toets een lager schooladvies hoort dan het voorlopige schooladvies, dan wordt het definitieve schooladvies niet bijgesteld. Vanaf schooljaar 2023/’24 is de naam en het afnamemoment veranderd, leerlingen maken begin februari een ‘doorstroomtoets’. Vanaf dit schooljaar moet het schooladvies worden bijgesteld als de leerling een hoger toetsadvies krijgt dan het voorlopige schooladvies. Alleen als het in het belang van de leerling is, kan de school besluiten het schooladvies niet of maar deels te verhogen. De school moet dat dan motiveren.

Meisjes volgen hogere niveaus in onderwijs

In het derde jaar van het voortgezet onderwijs blijkt dat meisjes vaker boven het geadviseerde niveau zitten (CBS, 2023). Meisjes volgen iets vaker dan jongens de havo en het vwo in het derde leerjaar van het vo. In 2023/’24 was ruim 51 procent van de leerlingen in het derde leerjaar van het vwo een meisje. Jongens zitten vaker dan meisjes op het vmbo. In 2023/’24 was 52 procent van de leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs op het vmbo een jongen. Vooral binnen de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo (vmbo-b en vmbo-k) zijn meer jongens dan meisjes te vinden. In het vmbo-g of vmbo-t is de verdeling min of meer gelijk.

Ook na het voortgezet onderwijs is er verschil in het gevolgde opleidingsniveau. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is het aandeel vrouwen op niveau 4 hoger dan het aandeel mannen, terwijl meer mannen dan vrouwen de entreeopleiding of niveau 2 en 3 volgen. In het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo) bestaat meer dan de helft van de eerstejaarsstudenten uit vrouwen. Met name in het wo is dit aandeel de afgelopen tien jaar gestegen. Bij promoties, het behalen van de academische graad van doctor, is het aandeel vrouwen verder gegroeid: van 45 procent in 2011/’12 tot 52 procent in 2022/’23 (zie StatLine).

2.1.2 Meisjes en vrouwen per onderwijssoort, 2023/'24* (% )
Aandeel
Voortgezet onderwijs¹⁾
leerjaar 3
49,6
Vmbo-b/k 46,0
Vmbo-g/t 49,7
Havo²⁾ 51,0
Vwo 51,4
Middelbaar
beroepsonderwijs³⁾
48,7
Entreeopleiding 41,6
Niveau 2 37,0
Niveau 3 43,1
Niveau 4 54,5
Hoger onderwijs,
eerstejaars bachelor
54,4
Hbo 53,9
Wo 55,2
Promoties⁴⁾ 51,8
1) Exclusief praktijkonderwijs.
2) Inclusief algemeen leerjaar.
3) Inclusief extranei.
4) Cijfers over 2022/'23.

Minderheid meisjes met herkomst buiten Europa op havo/vwo

Van de meisjes die in 2023/’24 in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs zaten en een Europese herkomst (exclusief Nederland) hadden, zat 57 procent op havo of vwo. Minimaal één van de ouders van deze meisjes of deze meisjes zelf zijn in het buitenland geboren. Van de meisjes met een Nederlandse herkomst (in Nederland geboren met in Nederland geboren ouders) zat 52 procent op havo of vwo, en van de meisjes met een herkomst buiten Europa was dat 44 procent.

Het aandeel meisjes op havo/vwo verschilt sterkt tussen landen. Meisjes met een Indonesische herkomst zitten relatief vaak op havo/vwo (57 procent). Onder meisjes met een Eritrese (16 procent), Nederlands Caribische (30 procent) en Somalische (30 procent) herkomst is de havo/vwo-deelname minder groot. In alle herkomstgroepen zitten jongens minder vaak op havo/vwo dan meisjes. Voor meer gedetailleerde informatie over onderwijsdeelname naar herkomst is terug te vinden in de Rapportage Integratie en Samenleven (CBS, 2024).

2.1.3 In leerjaar 3 op havo/vwo1), 2023/'24* (%)
Meisjes Jongens
Nederland 51,8 48,6
Europa (excl. Nederland) 56,7 52,9
Buiten Europa 44,2 41,6
. .
Turkije 35,1 33,1
Marokko 39,8 36,5
Suriname 40,0 36,4
Nederlandse Cariben 30,1 26,8
Indonesië 57,3 30,1
Afghanistan 53,4 51,0
Irak 41,2 36,4
Iran 49,8 45,9
Somalië 29,6 25,3
Eritrea 15,6 15,4
Syrië 38,8 32,9
1) Inclusief algemene leerjaren, exclusief praktijkonderwijs.

Jongens vaker voortijdig schoolverlater

Jongens zijn wat vaker voortijdig schoolverlater (zie Begrippen) dan meisjes. Van de jongeren die in het schooljaar 2022/’23 onderwijs volgden in het vo, mbo of voortgezet algemeen volwassenonderwijs (vavo) had 2 procent van de meisjes en 3 procent van de jongens een schooljaar later het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten (zie StatLine). In 2019/’20 is het aandeel voortijdig schoolverlaters bij zowel jongens als meisjes gedaald ten opzichte van voorgaande jaren. Die daling viel samen met de coronacrisis. In schooljaar 2019/’20 ging het centraal schriftelijk examen niet door en was het slagingspercentage in het voortgezet onderwijs bijna 100 procent (CBS, 2021). Daarna steeg het percentage voortijdig schoolverlaters onder zowel jongens als meisjes. Vanaf 2021/’22 ligt het percentage voortijdig schoolverlaters boven het niveau van voor de corona-crisis.

Relatief veel voortijdig schoolverlaters zijn afkomstig uit het mbo. Van de voortijdig schoolverlaters zat ruim drie kwart een jaar voor uitstroom op uit het mbo, 1 op de 5 zat op het voortgezet onderwijs en een klein deel op de vavo.

Vrouwen succesvoller in hoger onderwijs

Vrouwen nemen niet alleen vaker deel aan het hoger onderwijs (ho), ook sluiten ze hun studie doorgaans sneller en vaker met een diploma af dan mannen. Zo had 62 procent van de vrouwen die in 2015 begonnen met een studie in het wetenschappelijk onderwijs (wo) zeven jaar later een wo-master behaald, tegenover 50 procent van de mannen. Bij studenten die in 2016 aan een hbo-opleiding begonnen is na zes jaar een soortgelijk patroon te zien in de percentages met een hbo-bachelor of -master.

Mannen verlaten het hoger onderwijs een stuk vaker zonder diploma dan vrouwen. In het wo-cohort had bijna 6 procent van de mannen het hoger onderwijs zonder diploma (hbo of wo) verlaten, tegen ruim 2 procent van de vrouwen. Ook in het hbo stromen meer mannen uit zonder diploma dan vrouwen. De uitstroom zonder diploma is bij het hbo-cohort zowel bij mannen als bij vrouwen wel aanmerkelijk groter dan bij het wo-cohort.

2.1.4 Studiesucces hoger onderwijs (%)
Wo-master Hbo-bachelor of hbo-master In wo In hbo Uit ho met wo-bachelor Uit ho zonder diploma
Wo-cohort 2015/'16 na 7 jaar . . . . . .
Vrouwen 62,1 4,3 21,2 1,8 8,4 2,2
Mannen 49,5 4,9 27,9 3 9,1 5,6
Hbo-cohort 2016/'17 na 6 jaar . . . . . .
Vrouwen 3,9 60,8 3,6 12 0,9 18,8
Mannen 2,3 46,2 3 20 0,4 28,1

Vrouwen werken aan begin loopbaan al meer in deeltijd

Vrouwen hebben direct na uitstroom uit het onderwijs (mbo, hbo of wo), wat vaker betaald werk dan mannen. Wel werken ze dan al minder vaak voltijds (35 uur of meer) dan mannen (zie ook hoofdstuk 3 en Bokern en Menger (2024)). De verschillen zijn voor het wo kleiner dan voor het hbo en voor het hbo kleiner dan voor het mbo. Bij zowel vrouwen als mannen neemt het aandeel met een voltijdbaan toe in de twee jaar nadat ze hun opleiding hebben afgerond.

2.1.5 Voltijds¹⁾ werkende, gediplomeerde schoolverlaters uit 2019/’20, mbo (bol-vt en bbl) (% van het totaal met werk)
Maand Vrouwen, mbo (bol-vt en bbl) Mannen, mbo (bol-vt en bbl)
oktober 2020 36,4 67,5
oktober 2021 41,2 76,0
oktober 2022 47,0 80,8
¹⁾ Minstens 35 uur per week.
2.1.5 Voltijds¹⁾ werkende, gediplomeerde schoolverlaters uit 2019/’20, hbo-bachelor (% van het totaal met werk)
Maand Vrouwen, hbo-bachelor Mannen, hbo-bachelor
oktober 2020 55,5 67,4
oktober 2021 69,1 82,1
oktober 2022 73,6 86,1
¹⁾ Minstens 35 uur per week.
2.1.5 Voltijds¹⁾ werkende, gediplomeerde schoolverlaters uit 2019/’20, wo-master (% van het totaal met werk)
Maand Vrouwen, wo-master Mannen, wo-master
oktober 2020 66,0 74,7
oktober 2021 83,5 90,6
oktober 2022 85,8 92,7
¹⁾ Minstens 35 uur per week.

Na mbo en hbo verdienen vrouwen meer per uur dan mannen

Werkende vrouwen met een mbo-diploma hebben vlak na het behalen van hun diploma een hoger mediaan uurloon (zie Begrippen) dan mannelijke mbo’ers. In de daaropvolgende twee jaar wordt dit onderscheid kleiner (zie StatLine). Een deel van het verschil hangt samen met het behaalde mbo-niveau: waar in de entreeopleiding, mbo 2 en mbo 3 het merendeel van de studenten man is, is op mbo 4 het merendeel van de studenten vrouw (zie ook Pleijers en Hartgers, 2019). Ook bij de hbo-bachelor-gediplomeerden verdienen de vrouwen iets meer, en bij de wo-master-gediplomeerden juist iets minder (zie StatLine). Vrouwen zijn doorgaans in andere sectoren actief dan mannen. Zij werken vaker in de zorg en in het onderwijs dan mannen. De startsalarissen in deze sectoren liggen relatief hoog. Mannen kiezen vaker voor sectoren, zoals financiële en zakelijke diensten waar meer groei in salaris mogelijk is (zie hoofdstuk 3). De grootste verschillen in uurlonen tussen mannen en vrouwen doen zich voor in de hoogste salarissen. Hoofdstuk 4 gaat in op loonverschillen tussen alle mannelijke en vrouwelijke werknemers.

2.1.6 Bruto uurloon, gediplomeerde schoolverlaters uit 2019/’20, mbo (bol-vt en bbl) (mediaan (euro))
Maand Vrouwen, mbo (bol-vt en bbl) Mannen, mbo (bol-vt en bbl)
oktober 2020 14,89 13,52
oktober 2021 16,17 15,13
oktober 2022 17,49 17,13
2.1.6 Bruto uurloon, gediplomeerde schoolverlaters uit 2019/’20, hbo-bachelor (mediaan (euro))
Maand Vrouwen, hbo-bachelor Mannen, hbo-bachelor
oktober 2020 16,92 16,51
oktober 2021 18,74 18,3
oktober 2022 21,11 20,87
2.1.6 Bruto uurloon, gediplomeerde schoolverlaters uit 2019/’20, wo-master (mediaan (euro))
Maand Vrouwen, wo-master Mannen, wo-master
oktober 2020 18,11 18,51
oktober 2021 20,38 20,65
oktober 2022 23,12 23,75

2.2Zorg en techniek minder sekse-specifiek?

Studiekeuze minder sekse-specifiek

Van oudsher kiezen meisjes en jongens in het onderwijs vaak voor verschillende richtingen. Terwijl bij meisjes opleidingen in de zorg, het onderwijs en sociaal-culturele beroepen favoriet zijn, hebben jongens vaker een voorkeur voor natuur en techniek.

Onderwijs in het emancipatiebeleid

Onderwijs is altijd een thema geweest in het emancipatiebeleid. Ook de Emancipatie­nota 2022–2025 (OCW, 2022a) besteedt aandacht aan emancipatie binnen het onderwijs. Daarin wordt benadrukt dat gender, seksuele diversiteit of afkomst niet van invloed horen te zijn op de keuzes in school, studie en loopbaan. Leerlingen moeten kunnen kiezen zonder beïnvloed te worden door bijvoorbeeld sociale verwachtingen, gendernormen en rolpatronen. Om dit te bewerkstelligen wordt er ingezet op voorlichting, het doorbreken van genderstereotypering binnen loopbaanoriëntatie en begeleiding en het stimuleren van meer vrouwen in bèta-, techniek- en ICT-opleidingen. Een voorbeeld hiervan is het techniekpact, waar met een integrale aanpak vrouwen en jongeren die niet in Nederland zijn geboren gestimuleerd worden om voor een technische opleiding te kiezen. Een ander voorbeeld is de alliantie ‘Werk.en.de Toekomst’, die activiteiten aanbood in het primair en voortgezet onderwijs met als doel genderstereotypering in het onderwijs en op de arbeidsmarkt te doorbreken (OCW, 2022b).

De verschillen in studierichting tussen meisjes en jongens zijn al zichtbaar bij de profielkeuze in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. In de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (klas 3 en 4 van het vmbo, klas 4 en 5 van de havo en klas 4, 5 en 6 van het vwo) worden verschillende profielen aangeboden waaruit leerlingen kunnen kiezen. Deze profielen zijn bedoeld om leerlingen voor te bereiden op hun vervolgstudie en toekomstige carrière. Elk profiel bevat een combinatie van vakken die passen bij bepaalde interesses en talenten. Waar meisjes vaker profielen kiezen die aansluiten bij de zorg, kiezen jongens vaker technische profielen. Het sekseverschil in de keuze voor een technisch vakkenpakket, blijkt samen te hangen met de onderwijsrichting van de moeder. Leerlingen met een technisch opgeleide moeder, kiezen vaker een technisch vakkenpakket. Dit effect is bij meisjes sterker dan bij jongens (zie Buschman, Hogendoorn en van de Houwen, 2024).

Op het vmbo kiezen vooral meisjes voor zorg en welzijn, terwijl jongens vaker kiezen voor economie of techniek. De afgelopen jaren is de scheve verhouding tussen meisjes en jongens op deze profielen wel afgenomen. Het aandeel jongens bij zorg en welzijn is toegenomen van 12 procent in 2015/’16 naar 22 procent in 2023/’24 en het aandeel meisjes bij techniek is in dezelfde periode toegenomen van 9 procent naar 16 procent.

2.2.1a Leerlingen per profiel in 3 en 4 vmbo1), 2023/'24* (%)
Meisjes Jongens
Techniek 16,0 84,0
Landbouw 53,5 46,5
Economie 41,5 58,5
Zorg en welzijn 77,7 22,3
Combinatie 45,1 54,9
1) Exclusief leerlingen met onbekende profielkeuze.

Zowel op de havo als op het vwo zijn de profielen met de meest ongelijke genderverhouding cultuur en maatschappij en natuur en techniek. Het aandeel meisjes is het hoogst bij het profiel cultuur en maatschappij en aandeel jongens is het hoogst bij het profiel natuur en techniek. De afgelopen jaren is de ongelijke verhouding jongens/meisjes afgenomen bij de meeste profielen op de havo en het vwo, maar zowel op de havo als op het vwo daalde het aandeel meisjes onder leerlingen met het profiel economie en maatschappij (zie StatLine).

2.2.1b Leerlingen per profiel¹⁾ in bovenbouw voortgezet onderwijs, 2023/'24, havo (leerjaar 4 en 5) (%)
Maand Meisjes, havo (leerjaar 4 en 5) Jongens, havo (leerjaar 4 en 5)
Economie en
maatschappij
42 58
Cultuur en
maatschappij
77,6 22,4
Economie en
maatschappij/
Cultuur en maatschappij
73,4 26,6
Natuur en techniek 24,4 75,6
Natuur en gezondheid 62,3 37,7
Natuur en techniek/
Natuur en gezondheid
46,9 53,1
¹⁾ Exclusief leerlingen met onbekende profielkeuze en met de weinig gekozen combinatie natuur en maatschappij (havo/vwo).
2.2.1b Leerlingen per profiel¹⁾ in bovenbouw voortgezet onderwijs, 2023/'24, vwo (leerjaar 4, 5 en 6) (%)
Maand Meisjes, vwo (leerjaar 4, 5 en 6) Jongens, vwo (leerjaar 4, 5 en 6)
Economie en
maatschappij
42,2 57,8
Cultuur en
maatschappij
78,5 21,5
Economie en
maatschappij/
Cultuur en maatschappij
61,8 38,2
Natuur en techniek 33,3 66,7
Natuur en gezondheid 65,3 34,7
Natuur en techniek/
Natuur en gezondheid
53 47
¹⁾ Exclusief leerlingen met onbekende profielkeuze en met de weinig gekozen combinatie natuur en maatschappij (havo/vwo).

Aandeel vrouwen in bètarichting op hbo en wo neemt toe

In het vervolgonderwijs (mbo, hbo en wo) volgen vrouwen ook veel vaker een opleiding in de zorg, het onderwijs of in een sociaal-culturele richting, terwijl mannen vaker kiezen voor informatica of een technische opleiding. Figuur 2.2.2a laat het aandeel vrouwen en mannen op alle mbo-niveaus en -leerjaren zien, voor inschrijvingen op de beroeps begeleidende leerweg (bbl), de beroeps opleidende leerweg (bol) en extranei studenten. Op het mbo zijn de verschillende studierichtingen ingedeeld in zogeheten sectorkamers. In de sectorkamer zorg, welzijn en sport is het aandeel vrouwen het grootst, namelijk 76 procent. Dit aandeel nam in bijna tien jaar tijd iets af (zie StatLine). De sectorkamer waarin het aandeel mannen en het aandeel vrouwen het meest uit elkaar ligt, is techniek en gebouwde omgeving. In deze sector is 8 procent van de studenten vrouw.

2.2.2a Studenten per sectorkamer op mbo1), 2023/'24* (%)
Vrouwen Mannen
Techniek en gebouwde omgeving 8,2 91,8
Mobliliteit, transport, logistiek en maritiem 15,8 84,2
Zorg, welzijn en sport 76,1 23,9
Handel 40,6 59,4
Creatieve industrie en ICT 33,2 66,8
Voedsel, groen en gastvrijheid 56,4 43,6
Zakelijke diensterverlening en veiligheid 47,5 52,5
Specialistisch vakmanschap 64,3 35,7
Entree 41,6 58,4
1)Exclusief studenten met onbekende of bovenssectorale sectorkamer.

Op het hbo is het aandeel vrouwen onder eerstejaarsstudenten (zie Begrippen) in de studierichting gezondheidszorg en welzijn het grootst en in de studierichting informatica het kleinst. Het aandeel vrouwelijke informaticastudenten nam wel toe van ruim 6 procent in 2015/’16 tot ruim 13 procent in 2023/’24 (zie StatLine). Op het wo is het aandeel vrouwen het hoogst in de studierichting onderwijs. Het aandeel vrouwen in deze studierichting is in de afgelopen jaren nauwelijks veranderd. Het aandeel vrouwen is in de studierichtingen informatica en techniek, industrie en bouwkunde het laagst, maar het aandeel neemt wel toe. In 2015/’16 was het aandeel vrouwen 22 procent voor informatica en 26 procent voor techniek, industrie en bouwkunde. In 2023/’34 is dit toegenomen tot respectievelijk 29 procent en 31 procent.

2.2.2b Studenten per studierichting in vervolgonderwijs¹⁾, 2023/'24, eerstejaars hbo (studierichting) (%)
Studierichting Vrouwen, eerstejaars hbo (studierichting) Mannen, eerstejaars hbo (studierichting)
Onderwijs 72,4 27,6
Vormgeving, kunst,
talen en geschiedenis
62,4 37,6
Journalistiek,
gedrag en maatschappij
74,9 25,1
Recht, administratie,
handel en zakelijke
dienstverlening
40,9 59,1
Wiskunde,
natuurwetenschappen
44,9 55,1
Informatica 13,5 86,5
Techniek, industrie en
bouwkunde
25,8 74,2
Landbouw, diergeneeskunde
en -verzorging
46,2 53,8
Gezondheidszorg
en welzijn
77,0 23,0
Dienstverlening 50,2 49,8
¹⁾ Exclusief studenten met onbekende studierichting
2.2.2b Studenten per studierichting in vervolgonderwijs¹⁾, 2023/'24, eerstejaars wo (studierichting) (%)
Studierichting Vrouwen, eerstejaars wo (studierichting) Mannen, eerstejaars wo (studierichting)
Onderwijs 89,6 10,4
Vormgeving, kunst,
talen en geschiedenis
64,1 35,9
Journalistiek,
gedrag en maatschappij
71,0 29,0
Recht, administratie,
handel en zakelijke
dienstverlening
49,8 50,2
Wiskunde,
natuurwetenschappen
50,6 49,4
Informatica 28,6 71,4
Techniek, industrie en
bouwkunde
30,8 69,2
Landbouw, diergeneeskunde
en -verzorging
62,0 38,0
Gezondheidszorg
en welzijn
69,5 30,5
Dienstverlening 51,6 48,4
¹⁾ Exclusief studenten met onbekende studierichting

Mannen met een technische opleiding vaker werkzaam in de techniek dan vrouwen

Van alle vrouwen in de beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar die een technische opleiding hebben afgerond, had in 2023 iets meer dan 1 op de 3 (34 procent) een technisch beroep (zie Begrippen). Bij mannen met eenzelfde technische achtergrond lag dit met 58 procent een stuk hoger.

Het percentage met een technisch beroep verschilde het meest bij vrouwen en mannen met een mbo-diploma of daarmee vergelijkbaar (27 om 60 procent). Bij vrouwen met een technisch hbo- of wo-diploma lag het percentage met een technisch beroep hoger (38). Bij mannen was het juist wat lager (58 procent).

2.2.3 Technisch opgeleiden naar beroep, 20231) (% van de niet-onderwijsvolgende beroepsbevolking 15-64 jaar)
Technisch beroep (incl. ICT) Niet-technisch beroep Werkloos of onbekend beroep
Totaal Vrouwen, Totaal 34,4 61,8 3,8
Totaal Mannen, Totaal 57,9 39,9 2,2
Basisonderwijs,
vmbo, mbo1
Vrouwen, Basisonderwijs,
vmbo, mbo1
. . .
Basisonderwijs,
vmbo, mbo1
Mannen, Basisonderwijs,
vmbo, mbo1
51,6 45,5 2,9
Havo, vwo,
mbo2-4
Vrouwen, Havo, vwo,
mbo2-4
26,6 69,7 3,6
Havo, vwo,
mbo2-4
Mannen, Havo, vwo,
mbo2-4
60,3 37,8 1,9
Hbo, wo Vrouwen, Hbo, wo 38,1 58,1 3,8
Hbo, wo Mannen, Hbo, wo 58 39,9 2,1
1)Van groepen waarvan EBB-steekproefomvang te klein is voor betrouwbare uitkomsten, worden geen cijfers getoond.

2.3Hetzelfde onderwijsniveau?

Vrouwen vaker hbo’er of universitair geschoold dan mannen

In 2023 had 44 procent van de 15-‍ tot 65‑jarige niet-onderwijsvolgende vrouwen een hbo- of wo-diploma (zie Begrippen). Dit percentage is de afgelopen jaren gestegen, sinds 2021 met bijna 2 procentpunt. Bij de mannen had 40 procent een hbo- of wo-diploma, hetzelfde percentage als in 2021. Het percentage hbo- of universitair geschoolde mannen ligt sinds 2014 lager dan bij vrouwen. In vergelijking met 2013 is bij zowel mannen als vrouwen het percentage met dit onderwijsniveau gestegen. Wel was dat sterker bij vrouwen dan bij mannen en nam het verschil tussen beiden verder toe (zie m/v stat).

2.3.1 Onderwijsniveau bevolking, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden 15 tot 65 jaar)
EBBHHBGESLACHT Basisonderwijs, vmbo, mbo1 Havo, vwo, mbo2-4 Hbo, wo Weet niet of onbekend
Vrouwen 18,7 36,9 43,6 0,8
Mannen 21,6 37,3 40,4 0,7

Alleen bij 55‑plussers meer mannen hbo- of universitair geschoold

Tot 55 jaar waren vrouwen vaker hbo’er of universitair geschoold dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. Het verschil is kleiner naarmate de leeftijd hoger is. Bij de 55-‍ tot 65‑jarigen waren er naar verhouding meer mannen met een hbo- of wo-diploma dan vrouwen. In die leeftijdsgroep waren er meer vrouwen dan mannen met basisonderwijs of een vmbo-diploma (31 om 29 procent).

2.3.2 Onderwijsniveau bevolking naar leeftijd, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden 15 tot 65 jaar)
Leeftijd Geslacht Basisonderwijs, vmbo, mbo1 Havo, vwo, mbo2-4 Hbo, wo Weet niet of onbekend
15 tot 25 jaar Vrouwen, 15 tot 25 jaar 19,7 49,2 30,7 0,4
15 tot 25 jaar Mannen, 15 tot 25 jaar 25 53,4 21,3 0,3
25 tot 35 jaar Vrouwen, 25 tot 35 jaar 9,5 31 58,8 0,6
25 tot 35 jaar Mannen, 25 tot 35 jaar 13,8 35,7 50 0,6
35 tot 45 jaar Vrouwen, 35 tot 45 jaar 13 33,3 52,8 0,9
35 tot 45 jaar Mannen, 35 tot 45 jaar 18,3 34,6 46,5 0,6
45 tot 55 jaar Vrouwen, 45 tot 55 jaar 18,2 39,3 41,6 0,9
45 tot 55 jaar Mannen, 45 tot 55 jaar 22,3 37 39,9 0,8
55 tot 65 jaar Vrouwen, 55 tot 65 jaar 31 39,7 28,5 0,7
55 tot 65 jaar Mannen, 55 tot 65 jaar 29,4 37,3 32,5 0,8

In meest stedelijke gebieden bijna helft vrouwen hbo- of universitair geschoold

In 2023 had bijna de helft van de niet-onderwijsvolgende 15-‍ tot 65‑jarige vrouwen in een (zeer) sterk stedelijk gebied een afgeronde hbo- of universitaire opleiding. Hoe minder stedelijk (zie Begrippen), hoe minder hbo- en universitair geschoolde vrouwen er naar verhouding zijn. Dit is ook het geval bij mannen. In zowel de minst, de matig als de meest stedelijke gebieden was het percentage mannelijke hbo’ers of universitair geschoolden lager dan bij de vrouwen. Tegelijkertijd hadden mannen telkens vaker basisonderwijs of een vmbo-diploma. De percentages mannen en vrouwen met een havo-, vwo of mbo-diploma verschilden bij elke mate van stedelijkheid nauwelijks van elkaar.

2.3.3 Onderwijsniveau bevolking naar stedelijkheid, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden 15 tot 65 jaar)
Stedelijkheid Geslacht Basisonderwijs, vmbo, mbo1 Havo, vwo, mbo2-4 Hbo, wo Weet niet of onbekend
Meest
stedelijk
Vrouwen, Meest
stedelijk
18,1 32,3 48,6 0,9
Meest
stedelijk
Mannen, Meest
stedelijk
20,6 32,8 45,7 0,9
Matig
stedelijk
Vrouwen, Matig
stedelijk
18,8 40,4 40,1 0,8
Matig
stedelijk
Mannen, Matig
stedelijk
21,5 40,8 37,2 0,5
Minst
stedelijk
Vrouwen, Minst
stedelijk
19,9 44,4 35,3 0,4
Minst
stedelijk
Mannen, Minst
stedelijk
23,8 44,6 31,2 0,4

Vooral in Turkse en Marokkaanse tweede generatie meer mannen dan vrouwen met basisonderwijs of een vmbo-diploma

Basisonderwijs of een vmbo-diploma hebben komt meer voor onder mannen dan vrouwen (zie figuur 2.3.1). Bij mensen geboren in Nederland met minstens een ouder elders geboren (tweede generatie, zie Begrippen) was het verschil tussen mannen en vrouwen het grootst bij een Turkse of Marokkaanse herkomst. In beide groepen lag het percentage in de periode 2021–2023 bij mannen rond de 30, tegenover respectievelijk 15 en 18 bij de vrouwen. Bij migranten uit Turkije of Marokko verschilden de percentages van mannen en vrouwen met basisonderwijs of een vmbo-diploma nauwelijks. Voor alle vier de groepen lag het tussen de 39 en 42 procent.

2.3.4 Onderwijsniveau in Nederland geborenen, 2021/2023 (% van niet-onderwijsvolgenden 15 tot 65 jaar)
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 Havo, vwo, mbo2-4 Hbo, wo Weet niet of onbekend
Nederlandse
herkomst
Vrouw, Nederlandse
herkomst
17,1 39,8 43,1 0,0
Nederlandse
herkomst
Man, Nederlandse
herkomst
18,7 40,1 41,2 0,0
Tweede
generatie
Vrouw, Tweede
generatie
14,7 37,7 47,5 0,1
Tweede
generatie
Man, Tweede
generatie
19,3 36,2 44,4 0,1
Nieuwe EU Vrouw, Nieuwe EU 14,2 31,8 54,0 0,0
Nieuwe EU Man, Nieuwe EU 9,1 42,2 48,7 0,0
Turkije Vrouw, Turkije 18,0 46,1 35,9 0,0
Turkije Man, Turkije 29,2 41,4 29,3 0,2
Marokko Vrouw, Marokko 15,1 42,7 41,9 0,3
Marokko Man, Marokko 30,5 35,1 34,4 0,0
Suriname Vrouw, Suriname 13,5 42,7 43,8 0,0
Suriname Man, Suriname 17,2 44,4 38,4 0,0
Nederlandse
Cariben
Vrouw, Nederlandse
Cariben
14,2 34,9 50,9 0,0
Nederlandse
Cariben
Man, Nederlandse
Cariben
12,8 36,5 50,7 0,0
Indonesië Vrouw, Indonesië 13,0 37,9 49,1 0,0
Indonesië Man, Indonesië 15,9 34,2 49,8 0,0

Voor iedere herkomstgroep, behalve bij de Indonesische mannen, hebben mensen geboren in het buitenland vaker basisonderwijs of een vmbo-diploma dan mensen geboren in Nederland. Mensen geboren in Nederland zijn juist vaker hbo- of universitair geschoold. Bij migranten uit een van de nieuwste EU-landen (zie Begrippen) is het man-vrouwverschil in dit onderwijsniveau het grootst. Van de vrouwen was 43 procent hbo’er of universitair geschoold, van de mannen 29 procent.

2.3.5 Onderwijsniveau in buitenland geborenen, 2021/2023 (% van niet-onderwijsvolgenden 15 tot 65 jaar)
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 Havo, vwo, mbo2-4 Hbo, wo Weet niet of onbekend
Totaal Vrouw, Totaal 28,0 27,4 39,7 4,9
Totaal Man, Totaal 32,1 27,3 35,5 5,2
Nieuwe EU Vrouw, Nieuwe EU 25,9 27,0 42,7 4,4
Nieuwe EU Man, Nieuwe EU 41,1 23,9 28,8 6,2
Turkije Vrouw, Turkije 38,5 27,3 29,1 5,1
Turkije Man, Turkije 41,8 30,9 22,2 5,1
Marokko Vrouw, Marokko 41,0 32,3 20,6 6,1
Marokko Man, Marokko 42,1 31,5 20,3 6,1
Suriname Vrouw, Suriname 31,9 41,6 22,9 3,6
Suriname Man, Suriname 34,1 40,7 22,7 2,5
Nederlandse
Cariben
Vrouw, Nederlandse
Cariben
22,9 43,1 30,7 3,3
Nederlandse
Cariben
Man, Nederlandse
Cariben
27,0 40,1 31,0 1,9
Indonesië Vrouw, Indonesië 27,9 33,8 35,8 2,5
Indonesië Man, Indonesië 12,4 43,2 44,4 0,0

Voor een overzichtelijk presentatie zijn in deze paragraaf geen cijfers opgenomen over groepen van overige landen, zoals ‘overig Europa’ en ‘overig buiten-Europa’. Deze cijfers zijn deels te vinden in de Rapportage Integratie en Samenleven (CBS, 2024).

2.4Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Bokern, P. en Menger, J. (2024). Twintigers: tegenwoordig en toen. Statistische Trends, september.

Buschman, E., Hogendoorn, B., en van der Houwen, K. (2024). Technische vakken in het voortgezet onderwijs: verschillen tussen jongens en meisjes naar opleiding ouders. Statistische Trends, juli.

CBS (2023). Jaarrapport Jeugdmonitor 2023.

CBS (2024). Rapportage Integratie en Samenleven 2024.

OCW (2022a). Emancipatie: een opdracht voor ons allen. Emancipatienota 2022–2025. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 18 november.

OCW (2022b). Kamerbrief met visie op genderverschillen in het onderwijs. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 22 mei.

Pleijers, A. en Hartgers, M. (2019). De kenmerken van schoolverlaters en hun arbeidspositie vijf jaar later. Statistische Trends, juli.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Sebastian Alejandro Perez

Karlijn Bakker

Marion van den Brakel

Mirthe Bronsveld – de Groot

Jan-Willem Bruggink

Peteke Feijten

Sofieke Kevenaar

Mathilde Kennis

Kim Knoops

Jannes Kromhout

Hendrika Lautenbach

Noortje Pouwels – Urlings

Maartje Tummers – van der Aa

Rik van der Vliet

(Eind)redactie

Marion van den Brakel

Jan-Willem Bruggink