Niet werken
In dit hoofdstuk staan mannen en vrouwen zonder betaald werk centraal. Het maakt uit of iemand op zoek is naar werk en daarvoor beschikbaar is, of niet. Daarom is er onderscheid in drie groepen: de werklozen (op zoek naar werk en beschikbaar), de semiwerklozen (op zoek naar werk maar niet beschikbaar, of omgekeerd), en de mensen die niet op zoek en niet beschikbaar zijn. Neemt de werkloosheid af? Hoeveel mannen en vrouwen werken niet? Waarom hebben zij geen betaald werk en onder welke voorwaarden zouden zij dat wel willen?
6.1Hoeveel mannen en vrouwen zijn werkloos?
Evenveel werkloze vrouwen als mannen
In totaal hadden 1,4 miljoen niet-onderwijsvolgenden van 15 tot 65 jaar geen betaald werk in 2023. Daarvan waren er 200 duizend op zoek naar werk en daarvoor op korte termijn beschikbaar en dus werkloos. De rest, 1,2 miljoen, wordt niet tot de beroepsbevolking gerekend (zie figuur 3.1.1). Het aantal werkloze mannen en vrouwen was even groot, beide groepen bestonden uit 100 duizend mensen. Als percentage van de beroepsbevolking is de werkloosheid bij de vrouwen wel iets hoger dan bij mannen, namelijk 2,8 om 2,4. Er zijn namelijk meer mannen dan vrouwen met betaald werk (zie hoofdstuk 3).
Het werkloosheidspercentage bij de vrouwen is in de periode 2014–2023 gedaald, met uitzondering van 2020, toen de coronapandemie begon. In 2023 was het percentage 2,8, een lichte daling ten opzichte van 2022 (2,9 procent). Bij de mannen is eenzelfde patroon te zien over de jaren, waarbij het percentage werklozen in 2022 en 2023 gelijk bleef op 2,4. Hierdoor is het verschil tussen mannen en vrouwen weer iets kleiner geworden. Dat is een trend die vanaf 2017, met uitzondering van 2020, geleidelijk plaatsvond.
beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar)Verberg tabel6.1.1 Werkloosheid (% van niet-onderwijsvolgende
beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar)
| Vrouwen | Mannen | |
|---|---|---|
| 2013 | 7,6 | 7,2 |
| 2014 | 8,1 | 7,1 |
| 2015 | 7,8 | 6,6 |
| 2016 | 7 | 5,4 |
| 2017 | 5,7 | 4,4 |
| 2018 | 4,6 | 3,7 |
| 2019 | 4 | 3,4 |
| 2020 | 4,2 | 3,5 |
| 2021 | 3,4 | 2,9 |
| 2022 | 2,9 | 2,4 |
| 2023 | 2,8 | 2,4 |
CBS-cijfers over de (niet-) beroepsbevolking
De cijfers die in de Emancipatiemonitor worden getoond over de werkloosheid en de niet-beroepsbevolking verschillen met de reguliere cijfers die het CBS over dit onderwerp publiceert. Het verschil komt door de afbakening van de populatie. In tegenstelling tot de reguliere cijfers worden in de monitor de onderwijsvolgenden en de 65- tot 75‑jarigen niet gerekend tot de doelpopulatie. Zo is het reguliere werkloosheidspercentage iets hoger doordat de werkloosheid bij onderwijsvolgende jongeren relatief hoog is.
Cijfers over de (niet-)beroepsbevolking komen uit de Enquête beroepsbevolking (EBB). Vanaf 2021 publiceert het CBS de cijfers over de beroepsbevolking op basis van een nieuwe meetmethode. Met ingang van dat jaar is een nieuwe EU-verordening van kracht die een verplichte kernvragenlijst voorschrijft, zodat alle lidstaten dezelfde enquêtevragen stellen. Daarmee worden cijfers over de beroepsbevolking van verschillende landen beter vergelijkbaar.
De uitkomsten over de werkloze beroepsbevolking liggen volgens de nieuwe methode op een hoger niveau dan die in de edities van de Emancipatiemonitor van 2020 en eerder. Bijgevolg valt de omvang van de niet-beroepsbevolking kleiner uit. Om zuivere vergelijkingen tussen de jaren voor en na de herziening mogelijk te maken, zijn de cijfers over 2013 tot en met 2020 opnieuw berekend. Om deze reden wordt er bij de resultaten op basis van de EBB in deze editie niet verder teruggekeken dan 2013. Voor meer informatie over de revisie van de EBB-cijfers, zie dit CBS-artikel.
Bij cijfers naar herkomst zijn de data over de jaren 2021 tot en met 2023 samengevoegd. Op deze manier wordt de precisie van de cijfers verbeterd.
Man-vrouwverschil werkloosheid grootst bij hbo- en universitair geschoolden
In 2023 was 2,7 procent van de vrouwelijke beroepsbevolking met een afgeronde hbo- of universitaire opleiding werkloos. Bij mannen met hetzelfde onderwijsniveau ging het om 2,0 procent. Dat verschil is meer dan bij de anders opgeleiden. Bij zowel mannen als vrouwen was het werkloosheidspercentage het hoogst onder mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma. Bij de vrouwen lag dit in 2023 op 3,7 procent en bij de mannen op 3,3 procent.
Bij mannen was het werkloosheidspercentage van hbo’ers en universitair geschoolden lager dan van mannen met een (v)mbo-niveau of daarmee vergelijkbaar. Dit was niet het geval bij vrouwen. Voor het eerst sinds 2013 was het percentage hoger bij vrouwen met een afgeronde hbo- of wo-studie dan bij vrouwen met een havo, vwo of mbo-diploma. In de afgelopen jaren is het werkloosheidspercentage van de vrouwen met een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar het sterkst gedaald, in 2021 lag het nog op 5,2 (zie m/v-stat).
beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar)Verberg tabel6.1.2 Werkloosheid naar onderwijsniveau, 2023 (% van niet-onderwijsvolgende
beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar)
| Vrouwen | Mannen | |
|---|---|---|
| Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 3,7 | 3,3 |
| Havo, vwo, mbo2-4 | 2,5 | 2,5 |
| Hbo, wo | 2,7 | 2 |
Vrouwen in het buitenland geboren vaker werkloos dan mannen
Het werkloosheidspercentage van vrouwen die geboren zijn in Nederland en waarvan beide ouders geboren zijn Nederland lag in de periode 2021/2023 met 2,2 iets hoger dan bij mannen met dezelfde herkomst (2,0). Voor mannen en vrouwen die geboren zijn in Nederland, maar met minstens een in het buitenland ouder (de tweede generatie, zie Begrippen) was het werkloosheidspercentage gelijk in dezelfde periode (3,7). Binnen de tweede generatie waren in sommige herkomstgroepen wel verschillen. Zo was het werkloosheidspercentage in de tweede generatie Marokkanen bij mannen (7,6) hoger dan bij de vrouwen (4,2). Dit was ook het geval bij de tweede generatie met als herkomst de Nederlandse Cariben (5,6 tegenover 3,9 procent). Bij mensen met een Surinaamse herkomst was het tegenovergesteld, hier waren naar verhouding meer werkloze vrouwen in de beroepsbevolking (6,3 procent) dan mannen (3,8 procent).
Het verschil in werkloosheid tussen mannen en vrouwen geboren in het buitenland was groter dan tussen mannen en vrouwen die in Nederland geboren zijn (met of zonder Nederlandse herkomst). Bij de migranten zijn vrouwen vaker werkloos dan mannen. Zo was 6,4 procent van de migrantenvrouwen werkloos in 2023 en lag dit bij de mannen lager (4,6 procent). Het grootste man-vrouwverschil was bij migranten uit de nieuwste EU-lidstaten en uit Turkije.
| Geboren in Nederland of buitenland | Herkomst | Vrouwen | Mannen |
|---|---|---|---|
| Geboren in Nederland | Beide ouders geboren in Nederland, Geboren in Nederland | 2,2 | 2 |
| Geboren in Nederland | , Geboren in Nederland | . | . |
| Geboren in Nederland | 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland, Geboren in Nederland | 3,7 | 3,7 |
| Geboren in Nederland | , Geboren in Nederland | . | . |
| Geboren in Nederland | Nieuwe EU, Geboren in Nederland | 2,5 | 3 |
| Geboren in Nederland | Turkije, Geboren in Nederland | 4,7 | 4,6 |
| Geboren in Nederland | Marokko, Geboren in Nederland | 4,2 | 7,6 |
| Geboren in Nederland | Suriname, Geboren in Nederland | 6,3 | 3,8 |
| Geboren in Nederland | Nederlandse Cariben, Geboren in Nederland | 3,9 | 5,6 |
| Geboren in Nederland | Indonesië, Geboren in Nederland | 2,5 | 2,6 |
| Geboren in buitenland | Geboren in het buitenland, Geboren in buitenland | 6,4 | 4,6 |
| Geboren in buitenland | , Geboren in buitenland | . | . |
| Geboren in buitenland | Nieuwe EU, Geboren in buitenland | 4,8 | 2,1 |
| Geboren in buitenland | Turkije, Geboren in buitenland | 8,9 | 5,4 |
| Geboren in buitenland | Marokko, Geboren in buitenland | 6,3 | 4,3 |
| Geboren in buitenland | Suriname, Geboren in buitenland | 5,6 | 4,4 |
| Geboren in buitenland | Nederlandse Cariben, Geboren in buitenland | 7,5 | 7,5 |
| Geboren in buitenland | Indonesië, Geboren in buitenland | 5,9 | 4,6 |
6.2Wie zijn niet op zoek of beschikbaar voor werk, en waarom?
Het kabinet Schoof neemt diverse maatregelen om de huidige krapte op de arbeidsmarkt (zie Regeerprogramma ) terug te dringen. Zo is het streven om het onbenut arbeidspotentieel aan te spreken van mensen die nu nog niet meedoen op de arbeidsmarkt en om de arbeidsduur van werkenden te vergroten. De arbeidsparticipatie van vrouwen is lager dan die van mannen. Zijn mannen en vrouwen om andere redenen niet (of in deeltijd) aan het werk? En onder welke voorwaarden zouden ze aan het werk willen of meer uren willen werken? Voor de onderbenutte deeltijders staan de antwoorden op deze vragen in paragraaf 3.2. Deze paragraaf gaat in op de mannen en vrouwen die niet tot de beroepsbevolking horen.
Bijna twee keer zoveel vrouwen als mannen in de niet-beroepsbevolking
Naast de werkloze beroepsbevolking waren er 1,2 miljoen niet-onderwijsvolgende mensen van 15 tot 65 jaar die geen betaald werk hadden in 2023, waarvan 807 duizend vrouwen en 426 duizend mannen. In tegenstelling tot de werklozen hebben deze mensen niet recent gezocht naar werk en/of waren ze niet direct beschikbaar voor werk en behoren daarom niet tot de beroepsbevolking. In deze paragraaf wordt deze zogenoemde niet-beroepsbevolking in verschillende groepen onderscheiden, zie ook figuur 3.1.1. De semiwerklozen zijn mensen die gezocht hebben naar werk maar niet beschikbaar zijn, of ze hebben niet gezocht maar zijn wel beschikbaar voor werk. In 2023 waren er 138 duizend semiwerklozen, waarvan ruim de helft vrouw was (78 duizend). De rest van de niet-beroepsbevolking zijn mensen die niet naar werk hebben gezocht en niet beschikbaar zijn.
Mannen vaker semiwerkloos omdat ze niet naar werk zoeken
Vergeleken met 2021 is het aantal semiwerklozen, net zoals het aantal werklozen, gedaald. In dat jaar ging het nog om 172 duizend mensen. De verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen is nagenoeg gelijk gebleven. Bij de semiwerkloze vrouwen was bijna de helft semiwerkloos doordat ze niet beschikbaar waren voor werk, maar wel hadden gezocht (49 procent in 2023). Dit was bij de mannen minder (41 procent). Bij de mannelijke semiwerklozen kwam het dus iets vaker voor dat ze wel beschikbaar waren, maar niet naar werk zochten.
semiwerklozen van 15 tot 65 jaar)Verberg tabel6.2.1 Reden semiwerkloosheid, 2023 (% van niet-onderwijsvolgende
semiwerklozen van 15 tot 65 jaar)
| Beschikbaar, niet gezocht vanwege weinig resultaat | Beschikbaar, niet gezocht vanwege overige redenen | Niet beschikbaar, wel gezocht | |
|---|---|---|---|
| Vrouwen | 6,6 | 44 | 49,4 |
| Mannen | 8,4 | 50,2 | 41,3 |
Zorgtaken vooral bij vrouwen reden om niet te werken
In 2023 gaf 17 procent van de niet-onderwijsvolgende 15- tot 65‑jarigen vrouwen aan niet naar werk te zoeken en niet beschikbaar te zijn. Ten opzichte van 2021 is dit percentage gedaald, toen betrof het 18. Het percentage lag bij de vrouwen hoger dan bij de mannen. Van de mannen was 8 procent niet op zoek en niet beschikbaar voor werk in 2023. Ook bij hen daalde het percentage licht ten opzichte van 2021 (9).
De meest voorkomende reden dat vrouwen niet naar werk zoeken en niet beschikbaar zijn, was ziekte: 9 procent van de niet-onderwijsvolgende 15- tot 65‑jarigen vrouwen gaf dit in 2023 aan. Vrouwen hebben over het algemeen een minder goede gezondheid (zie paragraaf 1.2) en hun lagere arbeidsparticipatie houdt hiermee verband (Harbers en Hoeymans, 2013). Ook voor mannen was ziekte de voornaamste reden om niet te zoeken of beschikbaar te zijn voor werk. Bij hen ging het om 6 procent. Niet werken vanwege zorg voor het gezin of het huishouden stond bij vrouwen met 5 procent op de tweede plek. Bij de mannen kwam dit veel minder vaak voor (minder dan 1 procent).
In tegenstelling tot de reguliere CBS-cijfers over de niet-beroepsbevolking zijn ouderdom en opleiding nauwelijks redenen om niet te werken. Dit komt doordat 65‑plussers en onderwijsvolgenden hier buiten beschouwing blijven (zie kader in paragraaf 6.1).
van 15 tot 65 jaar)Verberg tabel6.2.2 Reden niet gezocht en niet beschikbaar voor werk, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden
van 15 tot 65 jaar)
| Vrouwen | Mannen | |
|---|---|---|
| Ziekte | 9,0 | 6,0 |
| Zorg | 4,6 | 0,3 |
| Ouderdom | 1,6 | 0,9 |
| Anders | 0,9 | 0,6 |
| Opleiding | 0,4 | 0,3 |
Vrouwen met kinderen werken minder vaak dan vrouwen zonder kinderen, bij mannen andersom
Niet werken vanwege zorg speelt vooral bij vrouwen met kinderen. Voor een vergelijking van niet-werkende vrouwen en mannen met of zonder thuiswonende kinderen is de doelpopulatie hier verder ingeperkt tot 25 tot 50 jaar. Hoewel de groepen hierdoor beter vergelijkbaar zijn qua leeftijd, ligt de gemiddelde leeftijd bij mannen en vrouwen zonder kinderen desondanks lager dan bij ouders met thuiswonende kinderen (34 om 40 jaar).
In 2023 had 10 procent van de 25- tot 50‑jarige niet-onderwijsvolgende vrouwen zonder kinderen niet gezocht naar werk en waren ze ook niet beschikbaar. Bij mannen zonder kinderen was dit 7 procent. Bij beide groepen waren de meeste mensen niet aan het werk vanwege ziekte, maar waren er naar verhouding meer vrouwen vanwege zorg voor het huishouden of gezin niet aan het werk. Bij mannen en vrouwen met kinderen was de verdeling anders. Bij de moeders was in totaal 12 procent niet beschikbaar en niet op zoek naar werk en werkte 6 procent niet vanwege zorg. Bij de vaders lag het totale percentage op 2 en werkte minder dan 1 procent niet vanwege zorg.
van 25 tot 50 jaar)Verberg tabel6.2.3 Reden niet gezocht en niet beschikbaar voor werk naar kinderen, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden
van 25 tot 50 jaar)
| Geslacht | Ziekte | Zorg | Opleiding | Ouderdom | Anders | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Met thuiswonend kind | Vrouwen, Met thuiswonend kind | 5,2 | 6,4 | 0,4 | 0 | 0,5 |
| Met thuiswonend kind | Mannen, Met thuiswonend kind | 1,5 | 0,2 | 0,1 | 0 | 0,2 |
| Zonder thuiswonend kind | Vrouwen, Zonder thuiswonend kind | 7,9 | 0,8 | 0,4 | 0 | 0,9 |
| Zonder thuiswonend kind | Mannen, Zonder thuiswonend kind | 5,7 | 0,2 | 0,3 | 0 | 0,8 |
Ruim 1 op 3 vrouwen met vmbo of vergelijkbaar niveau niet beschikbaar en niet op zoek naar werk
Bij elk van de drie onderwijsniveaus lag het percentage vrouwen dat niet gezocht heeft en niet beschikbaar is voor werk ongeveer 2 keer zo hoog als bij de mannen. Bij mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma was het percentage dat niet beschikbaar was en niet gezocht had het hoogst en bij hbo’ers en universitair geschoolden het laagst. Daarnaast was bij alle onderwijsniveaus ziekte de meest genoemde reden om niet te werken, zowel bij de mannen als de vrouwen. Bij de vrouwen waren zorgtaken telkens de tweede voornaamste reden om niet te werken, terwijl dit bij de mannen vaker ouderdom of een andere reden was.
| Ziekte | Zorg | Ouderdom | Opleiding | Anders | ||
|---|---|---|---|---|---|---|
| Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | Vrouwen, Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 20,2 | 9,9 | 2,6 | 0,9 | 1,9 |
| Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | Mannen, Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 14,3 | 0,6 | 0,9 | 0,6 | 1,3 |
| Havo, vwo, mbo2-4 | Vrouwen, Havo, vwo, mbo2-4 | 9 | 4,2 | 1,8 | 0,2 | 0,8 |
| Havo, vwo, mbo2-4 | Mannen, Havo, vwo, mbo2-4 | 5,4 | 0,2 | 0,8 | 0,1 | 0,5 |
| Hbo, wo | Vrouwen, Hbo, wo | 4 | 2,4 | 1,2 | 0,2 | 0,5 |
| Hbo, wo | Mannen, Hbo, wo | 2 | 0,3 | 0,9 | 0,2 | 0,4 |
Vrouwen geboren in het buitenland werken vaker niet vanwege zorg
Bij vrouwen van 15 tot 65 jaar (exclusief onderwijsvolgenden) geboren in het buitenland was zorg voor het huishouden of het gezin bij 10 procent de reden om niet naar werk te zoeken of beschikbaar te zijn in 2021/2023. Dat is ongeveer 2 keer zo veel als gemiddeld van alle vrouwen in diezelfde periode. Bij de migrantenmannen lag dit percentage op 1 procent. In totaal was 27 procent van de migrantenvrouwen niet beschikbaar en niet op zoek naar werk, wat ook aanmerkelijk meer was dan bij de mannen (14 procent).
In alle onderscheiden herkomstgroepen (zie daarvoor figuur 6.1.4), lag het percentage vrouwen dat vanwege zorg niet werkte hoger dan bij de mannen. De grootste verschillen zaten bij mensen met Marokkaanse en Turkse herkomst, zowel voor diegenen die geboren zijn in Nederland als in het buitenland.
1 op de 3 vrouwen zonder werk zou willen werken
Er zijn meer vrouwen dan mannen die -om uiteenlopende redenen- niet werken. Een derde van de niet-werkende vrouwen zou onder bepaalde voorwaarden betaald werk willen. De meest genoemde voorwaarden voor deze vrouwen om (weer) te gaan werken zijn een baan met de gewenste uren (17 procent), het (beter) kunnen afstemmen van de werktijden op het privéleven (15 procent) en een baan dichter bij huis (13 procent). Twee derde van de vrouwen die niet werken zou onder geen enkele voorwaarde (opnieuw) gaan werken. Een deel van deze groep is (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt of met vervroegd pensioen (zie paragraaf 6.1 en hoofdstuk 9). De gewenste arbeidsduur van de niet-werkende vrouwen die wél zouden willen werken als aan hun voorwaarden werd voldaan, zou gemiddeld 20 uur per week zijn.
| % | |
| Als ik een baan kan vinden met het gewenste aantal uren | 17 |
| Als ik de tijden waarop ik werk kan afstemmen op mijn privéleven | 15 |
| Als ik een baan kan vinden dicht bij huis | 13 |
| Als ik een gedeelte van de werkweek thuis kan werken | 10 |
| Als het huishoudinkomen niet meer genoeg is om te leven zoals ik dat gewend ben | 6 |
| Als ik gevraagd zou worden ergens te komen werken | 4 |
| Als ik kinderopvang kan vinden2) | 4 |
| Als mensen in mijn omgeving (ouders, buren, vrienden) mijn hulp niet meer nodig hebben | 3 |
| Andere voorwaarde | 10 |
1)Niet-werkende vrouwen van 16 tot 65 jaar, exclusief onderwijsvolgenden. Meer antwoorden mogelijk.
2)Van de niet-werkende vrouwen met kinderen tot 12 jaar zou bijna 13 procent weer willen werken als ze kinderopvang kunnen vinden.
Meeste niet-werkende vrouwen vinden werken en genoeg verdienen belangrijk
Niet-werkende vrouwen hechten veelal minder belang aan werk dan werkende vrouwen. Met 88 procent geven de meeste werkende vrouwen bijvoorbeeld aan dat betaald werk belangrijk is om jezelf persoonlijk te ontwikkelen, terwijl deze mening 69 procent van de niet-werkenden is toebedeeld. Dat is nog altijd een meerderheid. Niet-werkende vrouwen geven wel vaker aan bereid te zijn mensen in hun privésfeer minder aandacht te geven om carrière te maken (20 procent tegenover 15 procent) en in een toppositie te willen werken (27 procent tegenover 20 procent).
Ook een eigen inkomen en economische zelfstandigheid worden belangrijker gevonden door werkenden dan niet-werkenden. Bijna 9 van de 10 werkende vrouwen vinden het belangrijk geld te verdienen om het financieel goed te hebben en om in het levensonderhoud van zichzelf (en eventuele kinderen) te kunnen voorzien. Van de niet-werkende vrouwen geven 6 van de 10 dit aan. Ook zegt de meerderheid genoeg te willen verdienen om het financieel goed te hebben en zichzelf en hun kinderen te kunnen onderhouden.
| Niet-werkenden | Werkenden | |
|---|---|---|
| % (helemaal) eens | ||
| Betaald werk is belangrijk om mezelf persoonlijk te ontwikkelen | 69 | 88 |
| Ik vind het belangrijk om betaald werk te hebben omdat ik zo bijdraag aan de maatschappij | 44 | 65 |
| Ik vind het belangrijk om betaald werk te hebben vanwege de contacten met anderen | 54 | 82 |
| Betaald werk is voor mij belangrijk omdat het mij maatschappelijk aanzien geeft | 32 | 38 |
| Ik werk liever niet voltijds, zodat ik tijd overhoud voor andere dingen | 75 | 69 |
| Ik ben bereid mensen in mijn privéleven minder aandacht te geven om carrière te maken | 20 | 15 |
| Ik zou graag in een toppositie willen werken | 27 | 20 |
| Ik vind het belangrijk geld te verdienen zodat ik/wij het financieel goed hebben | 66 | 89 |
| Ik vind het belangrijk om zelf zoveel te verdienen dat ik in mijn eigen levensonderhoud en dat van mijn eventuele kinderen kan voorzien | 68 | 80 |
| Ik vind het belangrijk dat ik economisch zelfstandig ben | 58 | 86 |
Significante verschillen tussen werkende en niet-werkende vrouwen (p<0,05) zijn vetgedrukt.
1)Volgens niet-werkenden en werkenden van 16 tot 65 jaar, exclusief onderwijsvolgenden.
6.3Literatuur
Literatuur
Harbers, M.M. en N. Hoeymans (red.) (2013). Gezondheid en maatschappelijke participatie. Themarapport Volksgezondheid Toekomstverkenning 2014. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.