Foto omschrijving: Een vrouw kijkt naar vacatures bij een uitzendbureau.

Niet werken

In dit hoofdstuk staan mannen en vrouwen zonder betaald werk centraal. Het maakt uit of iemand op zoek is naar werk en daarvoor beschikbaar is, of niet. Daarom is er onderscheid in drie groepen: de werklozen (op zoek naar werk en beschikbaar), de semiwerklozen (op zoek naar werk maar niet beschikbaar, of omgekeerd), en de mensen die niet op zoek en niet beschikbaar zijn. Neemt de werkloosheid af? Hoeveel mannen en vrouwen werken niet? Waarom hebben zij geen betaald werk en onder welke voorwaarden zouden zij dat wel willen?

6.1Hoeveel mannen en vrouwen zijn werkloos?

Evenveel werkloze vrouwen als mannen

In totaal hadden 1,4 miljoen niet-onderwijsvolgenden van 15 tot 65 jaar geen betaald werk in 2023. Daarvan waren er 200 duizend op zoek naar werk en daarvoor op korte termijn beschikbaar en dus werkloos. De rest, 1,2 miljoen, wordt niet tot de beroepsbevolking gerekend (zie figuur 3.1.1). Het aantal werkloze mannen en vrouwen was even groot, beide groepen bestonden uit 100 duizend mensen. Als percentage van de beroepsbevolking is de werkloosheid bij de vrouwen wel iets hoger dan bij mannen, namelijk 2,8 om 2,4. Er zijn namelijk meer mannen dan vrouwen met betaald werk (zie hoofdstuk 3).

Het werkloosheidspercentage bij de vrouwen is in de periode 2014–2023 gedaald, met uitzondering van 2020, toen de coronapandemie begon. In 2023 was het percentage 2,8, een lichte daling ten opzichte van 2022 (2,9 procent). Bij de mannen is eenzelfde patroon te zien over de jaren, waarbij het percentage werklozen in 2022 en 2023 gelijk bleef op 2,4. Hierdoor is het verschil tussen mannen en vrouwen weer iets kleiner geworden. Dat is een trend die vanaf 2017, met uitzondering van 2020, geleidelijk plaatsvond.

6.1.1 Werkloosheid (% van niet-onderwijsvolgende
beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar)
Vrouwen Mannen
2013 7,6 7,2
2014 8,1 7,1
2015 7,8 6,6
2016 7 5,4
2017 5,7 4,4
2018 4,6 3,7
2019 4 3,4
2020 4,2 3,5
2021 3,4 2,9
2022 2,9 2,4
2023 2,8 2,4

CBS-cijfers over de (niet-) beroepsbevolking

De cijfers die in de Emancipatiemonitor worden getoond over de werkloosheid en de niet-beroepsbevolking verschillen met de reguliere cijfers die het CBS over dit onderwerp publiceert. Het verschil komt door de afbakening van de populatie. In tegenstelling tot de reguliere cijfers worden in de monitor de onderwijsvolgenden en de 65-‍ tot 75‑jarigen niet gerekend tot de doelpopulatie. Zo is het reguliere werkloosheidspercentage iets hoger doordat de werkloosheid bij onderwijsvolgende jongeren relatief hoog is.

Cijfers over de (niet-)beroepsbevolking komen uit de Enquête beroepsbevolking (EBB). Vanaf 2021 publiceert het CBS de cijfers over de beroepsbevolking op basis van een nieuwe meetmethode. Met ingang van dat jaar is een nieuwe EU-verordening van kracht die een verplichte kernvragenlijst voorschrijft, zodat alle lidstaten dezelfde enquête­vragen stellen. Daarmee worden cijfers over de beroepsbevolking van verschillende landen beter vergelijkbaar.

De uitkomsten over de werkloze beroepsbevolking liggen volgens de nieuwe methode op een hoger niveau dan die in de edities van de Emancipatiemonitor van 2020 en eerder. Bijgevolg valt de omvang van de niet-beroepsbevolking kleiner uit. Om zuivere vergelijkingen tussen de jaren voor en na de herziening mogelijk te maken, zijn de cijfers over 2013 tot en met 2020 opnieuw berekend. Om deze reden wordt er bij de resultaten op basis van de EBB in deze editie niet verder teruggekeken dan 2013. Voor meer informatie over de revisie van de EBB-cijfers, zie dit CBS-artikel.

Bij cijfers naar herkomst zijn de data over de jaren 2021 tot en met 2023 samengevoegd. Op deze manier wordt de precisie van de cijfers verbeterd.

Man-vrouwverschil werkloosheid grootst bij hbo- en universitair geschoolden

In 2023 was 2,7 procent van de vrouwelijke beroepsbevolking met een afgeronde hbo- of universitaire opleiding werkloos. Bij mannen met hetzelfde onderwijsniveau ging het om 2,0 procent. Dat verschil is meer dan bij de anders opgeleiden. Bij zowel mannen als vrouwen was het werkloosheidspercentage het hoogst onder mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma. Bij de vrouwen lag dit in 2023 op 3,7 procent en bij de mannen op 3,3 procent.

Bij mannen was het werkloosheidspercentage van hbo’ers en universitair geschoolden lager dan van mannen met een (v)mbo-niveau of daarmee vergelijkbaar. Dit was niet het geval bij vrouwen. Voor het eerst sinds 2013 was het percentage hoger bij vrouwen met een afgeronde hbo- of wo-studie dan bij vrouwen met een havo, vwo of mbo-diploma. In de afgelopen jaren is het werkloosheidspercentage van de vrouwen met een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar het sterkst gedaald, in 2021 lag het nog op 5,2 (zie m/v-stat).

6.1.2 Werkloosheid naar onderwijsniveau, 2023 (% van niet-onderwijsvolgende
beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar)
Vrouwen Mannen
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 3,7 3,3
Havo, vwo, mbo2-4 2,5 2,5
Hbo, wo 2,7 2

Vrouwen in het buitenland geboren vaker werkloos dan mannen

Het werkloosheidspercentage van vrouwen die geboren zijn in Nederland en waarvan beide ouders geboren zijn Nederland lag in de periode 2021/2023 met 2,2 iets hoger dan bij mannen met dezelfde herkomst (2,0). Voor mannen en vrouwen die geboren zijn in Nederland, maar met minstens een in het buitenland ouder (de tweede generatie, zie Begrippen) was het werkloosheidspercentage gelijk in dezelfde periode (3,7). Binnen de tweede generatie waren in sommige herkomstgroepen wel verschillen. Zo was het werkloosheidspercentage in de tweede generatie Marokkanen bij mannen (7,6) hoger dan bij de vrouwen (4,2). Dit was ook het geval bij de tweede generatie met als herkomst de Nederlandse Cariben (5,6 tegenover 3,9 procent). Bij mensen met een Surinaamse herkomst was het tegenovergesteld, hier waren naar verhouding meer werkloze vrouwen in de beroepsbevolking (6,3 procent) dan mannen (3,8 procent).

Het verschil in werkloosheid tussen mannen en vrouwen geboren in het buitenland was groter dan tussen mannen en vrouwen die in Nederland geboren zijn (met of zonder Nederlandse herkomst). Bij de migranten zijn vrouwen vaker werkloos dan mannen. Zo was 6,4 procent van de migrantenvrouwen werkloos in 2023 en lag dit bij de mannen lager (4,6 procent). Het grootste man-vrouwverschil was bij migranten uit de nieuwste EU-lidstaten en uit Turkije.

6.1.3 Werkloosheid, 2021/2023, geboren in Nederland of buitenland (% van niet-onderwijsvolgende beroepsbevolking 15-64 jaar)
Geboren in Nederland of buitenland Herkomst Vrouwen Mannen
Geboren in Nederland Beide ouders geboren in Nederland, Geboren in Nederland 2,2 2
Geboren in Nederland , Geboren in Nederland . .
Geboren in Nederland 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland, Geboren in Nederland 3,7 3,7
Geboren in Nederland , Geboren in Nederland . .
Geboren in Nederland Nieuwe EU, Geboren in Nederland 2,5 3
Geboren in Nederland Turkije, Geboren in Nederland 4,7 4,6
Geboren in Nederland Marokko, Geboren in Nederland 4,2 7,6
Geboren in Nederland Suriname, Geboren in Nederland 6,3 3,8
Geboren in Nederland Nederlandse Cariben, Geboren in Nederland 3,9 5,6
Geboren in Nederland Indonesië, Geboren in Nederland 2,5 2,6
Geboren in buitenland Geboren in het buitenland, Geboren in buitenland 6,4 4,6
Geboren in buitenland , Geboren in buitenland . .
Geboren in buitenland Nieuwe EU, Geboren in buitenland 4,8 2,1
Geboren in buitenland Turkije, Geboren in buitenland 8,9 5,4
Geboren in buitenland Marokko, Geboren in buitenland 6,3 4,3
Geboren in buitenland Suriname, Geboren in buitenland 5,6 4,4
Geboren in buitenland Nederlandse Cariben, Geboren in buitenland 7,5 7,5
Geboren in buitenland Indonesië, Geboren in buitenland 5,9 4,6

6.2Wie zijn niet op zoek of beschikbaar voor werk, en waarom?

Het kabinet Schoof neemt diverse maatregelen om de huidige krapte op de arbeidsmarkt (zie Regeerprogramma ) terug te dringen. Zo is het streven om het onbenut arbeidspotentieel aan te spreken van mensen die nu nog niet meedoen op de arbeidsmarkt en om de arbeidsduur van werkenden te vergroten. De arbeidsparticipatie van vrouwen is lager dan die van mannen. Zijn mannen en vrouwen om andere redenen niet (of in deeltijd) aan het werk? En onder welke voorwaarden zouden ze aan het werk willen of meer uren willen werken? Voor de onderbenutte deeltijders staan de antwoorden op deze vragen in paragraaf 3.2. Deze paragraaf gaat in op de mannen en vrouwen die niet tot de beroepsbevolking horen.

Bijna twee keer zoveel vrouwen als mannen in de niet-beroepsbevolking

Naast de werkloze beroepsbevolking waren er 1,2 miljoen niet-onderwijsvolgende mensen van 15 tot 65 jaar die geen betaald werk hadden in 2023, waarvan 807 duizend vrouwen en 426 duizend mannen. In tegenstelling tot de werklozen hebben deze mensen niet recent gezocht naar werk en/of waren ze niet direct beschikbaar voor werk en behoren daarom niet tot de beroepsbevolking. In deze paragraaf wordt deze zogenoemde niet-beroepsbevolking in verschillende groepen onderscheiden, zie ook figuur 3.1.1. De semiwerklozen zijn mensen die gezocht hebben naar werk maar niet beschikbaar zijn, of ze hebben niet gezocht maar zijn wel beschikbaar voor werk. In 2023 waren er 138 duizend semiwerklozen, waarvan ruim de helft vrouw was (78 duizend). De rest van de niet-beroepsbevolking zijn mensen die niet naar werk hebben gezocht en niet beschikbaar zijn.

Mannen vaker semiwerkloos omdat ze niet naar werk zoeken

Vergeleken met 2021 is het aantal semiwerklozen, net zoals het aantal werklozen, gedaald. In dat jaar ging het nog om 172 duizend mensen. De verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen is nagenoeg gelijk gebleven. Bij de semiwerkloze vrouwen was bijna de helft semiwerkloos doordat ze niet beschikbaar waren voor werk, maar wel hadden gezocht (49 procent in 2023). Dit was bij de mannen minder (41 procent). Bij de mannelijke semiwerklozen kwam het dus iets vaker voor dat ze wel beschikbaar waren, maar niet naar werk zochten.

6.2.1 Reden semiwerkloosheid, 2023 (% van niet-onderwijsvolgende
semiwerklozen van 15 tot 65 jaar)
Beschikbaar, niet gezocht vanwege weinig resultaat Beschikbaar, niet gezocht vanwege overige redenen Niet beschikbaar, wel gezocht
Vrouwen 6,6 44 49,4
Mannen 8,4 50,2 41,3

Zorgtaken vooral bij vrouwen reden om niet te werken

In 2023 gaf 17 procent van de niet-onderwijsvolgende 15-‍ tot 65‑jarigen vrouwen aan niet naar werk te zoeken en niet beschikbaar te zijn. Ten opzichte van 2021 is dit percentage gedaald, toen betrof het 18. Het percentage lag bij de vrouwen hoger dan bij de mannen. Van de mannen was 8 procent niet op zoek en niet beschikbaar voor werk in 2023. Ook bij hen daalde het percentage licht ten opzichte van 2021 (9).

De meest voorkomende reden dat vrouwen niet naar werk zoeken en niet beschikbaar zijn, was ziekte: 9 procent van de niet-onderwijsvolgende 15-‍ tot 65‑jarigen vrouwen gaf dit in 2023 aan. Vrouwen hebben over het algemeen een minder goede gezondheid (zie paragraaf 1.2) en hun lagere arbeidsparticipatie houdt hiermee verband (Harbers en Hoeymans, 2013). Ook voor mannen was ziekte de voornaamste reden om niet te zoeken of beschikbaar te zijn voor werk. Bij hen ging het om 6 procent. Niet werken vanwege zorg voor het gezin of het huishouden stond bij vrouwen met 5 procent op de tweede plek. Bij de mannen kwam dit veel minder vaak voor (minder dan 1 procent).

In tegenstelling tot de reguliere CBS-cijfers over de niet-beroepsbevolking zijn ouderdom en opleiding nauwelijks redenen om niet te werken. Dit komt doordat 65‑plussers en onderwijsvolgenden hier buiten beschouwing blijven (zie kader in paragraaf 6.1).

6.2.2 Reden niet gezocht en niet beschikbaar voor werk, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden
van 15 tot 65 jaar)
Vrouwen Mannen
Ziekte 9,0 6,0
Zorg 4,6 0,3
Ouderdom 1,6 0,9
Anders 0,9 0,6
Opleiding 0,4 0,3

Vrouwen met kinderen werken minder vaak dan vrouwen zonder kinderen, bij mannen andersom

Niet werken vanwege zorg speelt vooral bij vrouwen met kinderen. Voor een vergelijking van niet-werkende vrouwen en mannen met of zonder thuiswonende kinderen is de doelpopulatie hier verder ingeperkt tot 25 tot 50 jaar. Hoewel de groepen hierdoor beter vergelijkbaar zijn qua leeftijd, ligt de gemiddelde leeftijd bij mannen en vrouwen zonder kinderen desondanks lager dan bij ouders met thuiswonende kinderen (34 om 40 jaar).

In 2023 had 10 procent van de 25-‍ tot 50‑jarige niet-onderwijsvolgende vrouwen zonder kinderen niet gezocht naar werk en waren ze ook niet beschikbaar. Bij mannen zonder kinderen was dit 7 procent. Bij beide groepen waren de meeste mensen niet aan het werk vanwege ziekte, maar waren er naar verhouding meer vrouwen vanwege zorg voor het huishouden of gezin niet aan het werk. Bij mannen en vrouwen met kinderen was de verdeling anders. Bij de moeders was in totaal 12 procent niet beschikbaar en niet op zoek naar werk en werkte 6 procent niet vanwege zorg. Bij de vaders lag het totale percentage op 2 en werkte minder dan 1 procent niet vanwege zorg.

6.2.3 Reden niet gezocht en niet beschikbaar voor werk naar kinderen, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden
van 25 tot 50 jaar)
Geslacht Ziekte Zorg Opleiding Ouderdom Anders
Met thuiswonend kind Vrouwen, Met thuiswonend kind 5,2 6,4 0,4 0 0,5
Met thuiswonend kind Mannen, Met thuiswonend kind 1,5 0,2 0,1 0 0,2
Zonder thuiswonend kind Vrouwen, Zonder thuiswonend kind 7,9 0,8 0,4 0 0,9
Zonder thuiswonend kind Mannen, Zonder thuiswonend kind 5,7 0,2 0,3 0 0,8

Ruim 1 op 3 vrouwen met vmbo of vergelijkbaar niveau niet beschikbaar en niet op zoek naar werk

Bij elk van de drie onderwijsniveaus lag het percentage vrouwen dat niet gezocht heeft en niet beschikbaar is voor werk ongeveer 2 keer zo hoog als bij de mannen. Bij mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma was het percentage dat niet beschikbaar was en niet gezocht had het hoogst en bij hbo’ers en universitair geschoolden het laagst. Daarnaast was bij alle onderwijsniveaus ziekte de meest genoemde reden om niet te werken, zowel bij de mannen als de vrouwen. Bij de vrouwen waren zorgtaken telkens de tweede voornaamste reden om niet te werken, terwijl dit bij de mannen vaker ouderdom of een andere reden was.

6.2.4 Reden niet gezocht en niet beschikbaar voor werk naar onderwijsniveau, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden van 15 tot 65 jaar)
Ziekte Zorg Ouderdom Opleiding Anders
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 Vrouwen, Basisonderwijs, vmbo, mbo1 20,2 9,9 2,6 0,9 1,9
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 Mannen, Basisonderwijs, vmbo, mbo1 14,3 0,6 0,9 0,6 1,3
Havo, vwo, mbo2-4 Vrouwen, Havo, vwo, mbo2-4 9 4,2 1,8 0,2 0,8
Havo, vwo, mbo2-4 Mannen, Havo, vwo, mbo2-4 5,4 0,2 0,8 0,1 0,5
Hbo, wo Vrouwen, Hbo, wo 4 2,4 1,2 0,2 0,5
Hbo, wo Mannen, Hbo, wo 2 0,3 0,9 0,2 0,4

Vrouwen geboren in het buitenland werken vaker niet vanwege zorg

Bij vrouwen van 15 tot 65 jaar (exclusief onderwijsvolgenden) geboren in het buitenland was zorg voor het huishouden of het gezin bij 10 procent de reden om niet naar werk te zoeken of beschikbaar te zijn in 2021/2023. Dat is ongeveer 2 keer zo veel als gemiddeld van alle vrouwen in diezelfde periode. Bij de migrantenmannen lag dit percentage op 1 procent. In totaal was 27 procent van de migrantenvrouwen niet beschikbaar en niet op zoek naar werk, wat ook aanmerkelijk meer was dan bij de mannen (14 procent).

In alle onderscheiden herkomstgroepen (zie daarvoor figuur 6.1.4), lag het percentage vrouwen dat vanwege zorg niet werkte hoger dan bij de mannen. De grootste verschillen zaten bij mensen met Marokkaanse en Turkse herkomst, zowel voor diegenen die geboren zijn in Nederland als in het buitenland.

1 op de 3 vrouwen zonder werk zou willen werken

Er zijn meer vrouwen dan mannen die -om uiteenlopende redenen- niet werken. Een derde van de niet-werkende vrouwen zou onder bepaalde voorwaarden betaald werk willen. De meest genoemde voorwaarden voor deze vrouwen om (weer) te gaan werken zijn een baan met de gewenste uren (17 procent), het (beter) kunnen afstemmen van de werktijden op het privéleven (15 procent) en een baan dichter bij huis (13 procent). Twee derde van de vrouwen die niet werken zou onder geen enkele voorwaarde (opnieuw) gaan werken. Een deel van deze groep is (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt of met vervroegd pensioen (zie paragraaf 6.1 en hoofdstuk 9). De gewenste arbeidsduur van de niet-werkende vrouwen die wél zouden willen werken als aan hun voorwaarden werd voldaan, zou gemiddeld 20 uur per week zijn.

6.2.5Voorwaarden vrouwen om (weer) te gaan werken1), 2024
%
Als ik een baan kan vinden met het gewenste aantal uren 17
Als ik de tijden waarop ik werk kan afstemmen op mijn privéleven 15
Als ik een baan kan vinden dicht bij huis 13
Als ik een gedeelte van de werkweek thuis kan werken 10
Als het huishoudinkomen niet meer genoeg is om te leven zoals ik dat gewend ben 6
Als ik gevraagd zou worden ergens te komen werken 4
Als ik kinderopvang kan vinden2) 4
Als mensen in mijn omgeving (ouders, buren, vrienden) mijn hulp niet meer nodig hebben 3
Andere voorwaarde 10

1)Niet-werkende vrouwen van 16 tot 65 jaar, exclusief onderwijsvolgenden. Meer antwoorden mogelijk.

2)Van de niet-werkende vrouwen met kinderen tot 12 jaar zou bijna 13 procent weer willen werken als ze kinderopvang kunnen vinden.

Meeste niet-werkende vrouwen vinden werken en genoeg verdienen belangrijk

Niet-werkende vrouwen hechten veelal minder belang aan werk dan werkende vrouwen. Met 88 procent geven de meeste werkende vrouwen bijvoorbeeld aan dat betaald werk belangrijk is om jezelf persoonlijk te ontwikkelen, terwijl deze mening 69 procent van de niet-werkenden is toebedeeld. Dat is nog altijd een meerderheid. Niet-werkende vrouwen geven wel vaker aan bereid te zijn mensen in hun privésfeer minder aandacht te geven om carrière te maken (20 procent tegenover 15 procent) en in een toppositie te willen werken (27 procent tegenover 20 procent).

Ook een eigen inkomen en economische zelfstandigheid worden belangrijker gevonden door werkenden dan niet-werkenden. Bijna 9 van de 10 werkende vrouwen vinden het belangrijk geld te verdienen om het financieel goed te hebben en om in het levensonderhoud van zichzelf (en eventuele kinderen) te kunnen voorzien. Van de niet-werkende vrouwen geven 6 van de 10 dit aan. Ook zegt de meerderheid genoeg te willen verdienen om het financieel goed te hebben en zichzelf en hun kinderen te kunnen onderhouden.

6.2.6Belang dat vrouwen hechten aan betaald werk, carrière maken en eigen inkomen1), 2024
Niet-werkenden Werkenden
% (helemaal) eens
Betaald werk is belangrijk om mezelf persoonlijk te ontwikkelen 69 88
Ik vind het belangrijk om betaald werk te hebben omdat ik zo bijdraag aan de maatschappij 44 65
Ik vind het belangrijk om betaald werk te hebben vanwege de contacten met anderen 54 82
Betaald werk is voor mij belangrijk omdat het mij maatschappelijk aanzien geeft 32 38
Ik werk liever niet voltijds, zodat ik tijd overhoud voor andere dingen 75 69
Ik ben bereid mensen in mijn privéleven minder aandacht te geven om carrière te maken 20 15
Ik zou graag in een toppositie willen werken 27 20
Ik vind het belangrijk geld te verdienen zodat ik/wij het financieel goed hebben 66 89
Ik vind het belangrijk om zelf zoveel te verdienen dat ik in mijn eigen levensonderhoud en dat van mijn eventuele kinderen kan voorzien 68 80
Ik vind het belangrijk dat ik economisch zelfstandig ben 58 86

Significante verschillen tussen werkende en niet-werkende vrouwen (p<0,05) zijn vetgedrukt.

1)Volgens niet-werkenden en werkenden van 16 tot 65 jaar, exclusief onderwijsvolgenden.

6.3Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Harbers, M.M. en N. Hoeymans (red.) (2013). Gezondheid en maatschappelijke participatie. Themarapport Volksgezondheid Toekomstverkenning 2014. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Sebastian Alejandro Perez

Karlijn Bakker

Marion van den Brakel

Mirthe Bronsveld – de Groot

Jan-Willem Bruggink

Peteke Feijten

Sofieke Kevenaar

Mathilde Kennis

Kim Knoops

Jannes Kromhout

Hendrika Lautenbach

Noortje Pouwels – Urlings

Maartje Tummers – van der Aa

Rik van der Vliet

(Eind)redactie

Marion van den Brakel

Jan-Willem Bruggink