Leven met beperkingen
In dit hoofdstuk komt aan bod in welke mate vrouwen en mannen met een beperking door een gezondheidsprobleem (kunnen) deelnemen aan de maatschappij. Het gaat dan om de aspecten werk, inkomen, onderwijs en maatschappelijke participatie. De nadruk ligt daarbij op verschillen tussen mannen en vrouwen. Verschillen vrouwen met een beperking in hun maatschappelijke deelname van mannen met een beperking?
9.1Hoeveel mensen hebben een beperking?
Meer vrouwen dan mannen met een beperking
In 2023 had 30 procent van de niet-onderwijsvolgende 15- tot 65‑jarigen te maken met een beperking (zie kader): 6 procent had een ernstige beperking, 24 procent een niet ernstige. Vrouwen geven vaker aan een beperking te hebben dan mannen: 35 tegen 26 procent. Met name in de leeftijdsgroep tot 45 jaar hebben vrouwen relatief vaak (dus ten opzichte van mannen) te maken met beperkingen, zowel ernstige als niet ernstige.
| Ernstig beperkt | Beperkt, maar niet ernstig | ||
|---|---|---|---|
| Totaal | Vrouwen, Totaal | 7,7 | 27,2 |
| Totaal | Mannen, Totaal | 5,2 | 20,4 |
| Tot 45 jaar | Vrouwen, Tot 45 jaar | 5,2 | 23,5 |
| Tot 45 jaar | Mannen, Tot 45 jaar | 2,6 | 14,4 |
| Vanaf 45 jaar | Vrouwen, Vanaf 45 jaar | 10,4 | 31,1 |
| Vanaf 45 jaar | Mannen, Vanaf 45 jaar | 8,1 | 26,7 |
Emancipatiebeleid en beperkingen
Sinds 2016 geldt in Nederland het VN-verdrag handicap. Het doel van dat verdrag is dat de positie van mensen met een beperking verbetert. Het programma Onbeperkt meedoen! van de Rijksoverheid had als doel om veel onderdelen van het verdrag uit te voeren. Dit programma liep van 2018 tot en met 2021. In Nederland houdt het College voor de Rechten van de Mens toezicht op de uitvoering van het verdrag, zie VN-verdrag Handicap | Rechten van mensen met een beperking | Rijksoverheid.nl. In de Emancipatienota 2022–2025 wordt ook expliciet aandacht besteed aan beperkingen. Zo is er bij het onderwerp over afstand tot de arbeidsmarkt speciale aandacht voor vrouwen met een beperking. In september 2024 bracht het VN-comité voor de rechten van mensen met een beperking een kritisch rapport uit over de situatie in Nederland. In het rapport worden bijvoorbeeld zorgen geuit over het ontbreken van wet- en regelgeving over gendergelijkheid in relatie met de rechten van mensen met beperking(en).
Doelpopulatie en afbakening
Dit hoofdstuk gaat over mensen van 15 tot 65 jaar, niet onderwijsvolgend en woonachtig in particuliere huishoudens. Dat laatste betekent dat mensen in instellingen buiten beschouwing blijven. Hier vallen ook instellingen onder voor mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. In 2023 woonde 1,1 procent van de bevolking van 15 tot 65 jaar in een instelling.
Als afbakening van beperkingen is gekozen voor de Global Activity Limitations Indicator (GALI). Het gaat daarbij om langdurige beperkingen bij activiteiten die mensen gewoonlijk doen als gevolg van een gezondheidsprobleem (zie ook paragraaf 1.2).
Op basis van de GALI kunnen drie groepen onderscheiden worden:
- Mensen zonder beperking.
- Mensen die wel een beperking hebben, maar geen ernstige.
- Mensen met een ernstige beperking.
In dit hoofdstuk worden de tweede en de derde groep soms samengevoegd tot ‘mensen met een beperking’. Dat is gedaan als er in de brononderzoeken onvoldoende waarnemingen waren om betekenisvolle uitspraken te kunnen doen over alle groepen.
9.2Wat is hun onderwijsniveau, arbeidsdeelname en inkomen?
Vrouwen met beperking vaker hbo’er of universitair geschoold dan mannen
Onder vrouwen met een beperking is het aandeel met een afgeronde bachelor- of masteropleiding hoger dan onder mannen met een beperking: 31 procent tegen 27 procent. Met name in de groep met een ernstige beperking is het aandeel hbo- of universitair geschoolden hoger onder vrouwen dan onder mannen. Dit is het duidelijkst te zien in de leeftijdsgroep tot 45 jaar. In die leeftijd hebben vrouwen met een ernstige beperking bijna twee keer zo vaak een afgeronde bachelor- of masteropleiding als mannen: 32 tegen 18 procent.
| Vrouwen | Mannen | ||
|---|---|---|---|
| Zonder beperking, |
49 | 44,4 | |
| Met beperking |
Totaal, Met beperking |
31,2 | 26,9 |
| Met beperking |
Tot 45 jaar, Met beperking |
39,1 | 29,7 |
| Met beperking |
Vanaf 45 jaar, Met beperking |
26,8 | 25,4 |
| Met ernstige beperking |
Totaal, Met ernstige beperking |
25,5 | 18,3 |
| Met ernstige beperking |
Tot 45 jaar, Met ernstige beperking |
32,3 | 17,7 |
| Met ernstige beperking |
Vanaf 45 jaar, Met ernstige beperking |
22,4 | 18,5 |
| Met niet ernstige beperking |
Totaal, Met niet ernstige beperking |
32,8 | 29,4 |
| Met niet ernstige beperking |
Tot 45 jaar, Met niet ernstige beperking |
40,7 | 32,1 |
| Met niet ernstige beperking |
Vanaf 45 jaar, Met niet ernstige beperking |
28,1 | 27,9 |
Bij zowel vrouwen als mannen is het aandeel hbo- of universitair geschoolden onder mensen met een beperking lager dan onder mensen zonder beperking. Met een ernstige beperking zijn mannen en vrouwen minder vaak hbo- of universitair opgeleid dan met een niet ernstige.
Lagere arbeidsparticipatie bij vrouwen met beperking
De nettoarbeidsparticipatie van vrouwen met een beperking is lager dan die van mannen met een beperking: 57 tegen 65 procent. Dat is een verschil van 8 procentpunt. In de groep zónder beperkingen is dit verschil kleiner: 6 procentpunt. Het man-vrouwverschil is het grootst in de groep met een niet-ernstige beperking.
Binnen de hele groep met een beperking is het vrouw-man-verschil in arbeidsparticipatie kleiner bij de mensen tot 45 jaar dan bij 45- tot 65‑jarigen.
| Vrouwen | Mannen | ||
|---|---|---|---|
| Zonder beperking, |
89,5 | 95,3 | |
| Met beperking |
Totaal, Met beperking |
56,9 | 65,2 |
| Met beperking |
Tot 45 jaar, Met beperking |
63,9 | 69,3 |
| Met beperking |
Vanaf 45 jaar, Met beperking |
53 | 63 |
| Met ernstige beperking |
Totaal, Met ernstige beperking |
21,9 | 24,9 |
| Met ernstige beperking |
Tot 45 jaar, Met ernstige beperking |
31,2 | 27,2 |
| Met ernstige beperking |
Vanaf 45 jaar, Met ernstige beperking |
17,6 | 24,2 |
| Met niet ernstige beperking |
Totaal, Met niet ernstige beperking |
66,4 | 77,1 |
| Met niet ernstige beperking |
Tot 45 jaar, Met niet ernstige beperking |
71,3 | 77,9 |
| Met niet ernstige beperking |
Vanaf 45 jaar, Met niet ernstige beperking |
63,5 | 76,7 |
Bij zowel vrouwen als mannen is de arbeidsparticipatie onder mensen met een beperking lager dan onder mensen zonder beperking. In de groep met een beperking werken mannen en vrouwen met een niet ernstige beperking ongeveer 3 keer zo vaak als mannen en vrouwen met een ernstige beperking.
Werktijd verschilt ook tussen mannen en vrouwen met beperking
Werkende vrouwen en mannen met een beperking hebben niet even lange werkweken. De gemiddelde arbeidsduur van vrouwen met een beperking is met 27 uur lager dan die van mannen met een beperking (37 uur). Bij mensen zonder beperking is het man-vrouwverschil 9 uur. Wel werken zij meer uren dan mannen en vrouwen met een beperking. Het man-vrouwverschil in arbeidsduur is bij mensen met een beperking in de leeftijdsgroep tot 45 jaar kleiner dan in de leeftijdsgroep van 45 tot 65 jaar.
| Vrouwen | Mannen | ||
|---|---|---|---|
| Zonder beperking, | 30,7 | 40 | |
| Met beperking | Totaal, Met beperking | 27 | 36,7 |
| Met beperking | Tot 45 jaar, Met beperking | 28,3 | 36,6 |
| Met beperking | Vanaf 45 jaar, Met beperking | 26,2 | 36,8 |
| 1) niet-onderwijsvolgende werkzame bevolking, 15 tot 65 jaar | |||
Vrouwen met beperking minder vaak economische zelfstandig
Samenhangend met de gemiddeld kortere werkweek, zijn werkzame vrouwen met een beperking ook minder vaak economisch zelfstandig. Van de werkzame vrouwen met een beperking verdiende 79 procent minstens het bijstandsniveau, van de mannen met een beperking was dat 88 procent. Het verschil tussen vrouwen en mannen met een beperking is groter bij de 45- tot 65‑jarigen dan in de groep tot 45 jaar.
| Vrouwen | Mannen | ||
|---|---|---|---|
| Zonder beperking, | 87,8 | 93,9 | |
| Met beperking | Totaal, Met beperking | 78,8 | 88,3 |
| Met beperking | Tot 45 jaar, Met beperking | 80,6 | 84,5 |
| Met beperking | Vanaf 45 jaar, Met beperking | 77,7 | 90,2 |
Werkzame vrouwen en mannen met een beperking zijn minder vaak economische zelfstandig dan hun geslachtsgenoten zonder beperking. Dit verschil is bij vrouwen groter dan bij mannen.
9.3Hoe zijn de arbeidsomstandigheden?
Verschilt de arbeidsbelasting, hier uitgedrukt via ervaren werkdruk en autonomie in het werk, tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers met een arbeidsbelemmering (zie kader)? En hoe zit dat met de tevredenheid met het werk en het hebben van arbeidsongevallen?
Vrouwelijke werknemers met beperking ervaren meer werkdruk en minder autonomie
Meer vrouwelijke dan mannelijke werknemers met een belemmering gaven in 2023 aan werkdruk te ervaren: 51 tegen 43 procent. Vrouwen met een belemmering gaven dit ook vaker aan dan vrouwen zonder arbeidsbelemmering.
Vrouwelijke werknemers met een belemmering zeiden minder vaak autonomie te hebben in hun werk dan mannelijke werknemers met een arbeidsbelemmering: 55 tegen 67 procent. Ook waren ze minder vaak autonoom in hun werk dan vrouwen zonder belemmering.
Tussen vrouwen en mannen met een belemmering was er geen verschil in het aandeel dat in 2023 aangaf in de afgelopen twaalf maanden een arbeidsongeval te hebben gehad dat leidde tot ten minste één dag verzuim. Vrouwen met een arbeidsbelemmering hadden hier wel vaker mee te maken dan vrouwen zonder belemmering.
Geen verschil in werktevredenheid tussen vrouwen en mannen met belemmering
Het wel of niet hebben van een hoge werkdruk en autonomie in je werk en het krijgen van een arbeidsongeval kan impact hebben op de werktevredenheid van werknemers. Tussen vrouwelijke en mannelijke werknemers met een arbeidsbelemmering is echter geen noemenswaardig verschil in werktevredenheid. De werktevredenheid van vrouwelijke werknemers met een belemmering is wel lager dan die van vrouwen zonder belemmering. Dat sluit aan bij de bevinding dat ze minder autonomie en meer werkdruk ervaren.
| Vrouwen | Mannen | ||
|---|---|---|---|
| Werkdruk | Met arbeidsbelemmering, Werkdruk | 50,7 | 43,4 |
| Werkdruk | Zonder arbeidsbelemmering, Werkdruk | 42,9 | 39,3 |
| Autonoom in werk |
Met arbeidsbelemmering, Autonoom in werk |
55,4 | 67,2 |
| Autonoom in werk |
Zonder arbeidsbelemmering, Autonoom in werk |
63,5 | 74,8 |
| Arbeidsongeval met verzuim |
Met arbeidsbelemmering, Arbeidsongeval met verzuim |
2,1 | 3,4 |
| Arbeidsongeval met verzuim |
Zonder arbeidsbelemmering, Arbeidsongeval met verzuim |
1 | 1 |
| Tevreden met het werk |
Met arbeidsbelemmering, Tevreden met het werk |
67,1 | 65,9 |
| Tevreden met het werk |
Zonder arbeidsbelemmering, Tevreden met het werk |
80,5 | 81 |
| Bron: NEA (CBS/TNO) | |||
Indicatoren over arbeidsomstandigheden
De gegevens uit paragraaf 9.3 zijn afkomstig uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van CBS en TNO. De doelpopulatie van de NEA bestaat uit werknemers. Zelfstandigen zijn dus niet meegenomen in de cijfers. Op basis van de NEA zijn beperkingen volgens de GALI-indicator niet te bepalen. Wel wordt aan werknemers met een langdurige ziekte, aandoening of belemmering gevraagd of zij daardoor worden belemmerd bij het uitvoeren van werk. Op basis daarvan is een indeling gemaakt in vrouwen en mannen met en zonder arbeidsbelemmering. De groepen met een belemmering zijn verder onder te verdelen naar leeftijd en naar mate van belemmering, maar door het beperkte aantal waarnemingen in de deelgroep met een sterke arbeidsbelemmering en daarmee samenhangend de grote marges, presenteert deze paragraaf totaalcijfers.
In de NEA wordt vaak of altijd heel veel werk moeten doen gebruikt als een indicator voor werkdruk. Regelmatig zelf kunnen beslissen over de manier waarop je je werk uitvoert is een indicator voor autonomie.
9.4Waarom niet werken?
Vooral vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid
Een deel van de niet onderwijsvolgende 15- tot 65‑jarigen werkt niet. In 2023 betrof dat ruim 900 duizend vrouwen en ruim 500 duizend mannen. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom mensen niet werken. Ze kunnen bijvoorbeeld wel op zoek zijn naar werk en ook beschikbaar zijn, en dus werkloos zijn (zie hoofdstuk 3). Mensen die niet op zoek zijn naar werk en niet beschikbaar zijn voor werk, hebben daar verschillende redenen voor.
Ziekte of arbeidsongeschiktheid als reden om niet te werken komt logischerwijs veel meer voor bij mensen met dan zonder een beperking. 69 procent van de niet-werkzame vrouwen met een beperking gaf dit aan als reden om niet participeren op de arbeidsmarkt. Bij mannen met een beperking was dat 73 procent. Ook onder de niet-werkzame mensen met een ernstige beperking is er weinig verschil tussen mannen en vrouwen, maar is ziekte of arbeidsongeschiktheid wel beduidend vaker de reden om niet te werken.
Bij mensen zonder beperking wordt ziekte of arbeidsongeschiktheid veel minder vaak opgegeven als reden om niet te werken. Er is daar echter wel een relatief groot verschil tussen vrouwen en mannen, waarbij mannen deze reden vaker noemen.
| Vrouwen | Mannen | ||
|---|---|---|---|
| Zonder beperking, |
5,6 | 9,4 | |
| Met beperking |
Totaal, Met beperking |
69,3 | 73,1 |
| Met beperking |
Tot 45 jaar, Met beperking |
62,2 | 61,4 |
| Met beperking |
Vanaf 45 jaar, Met beperking |
72,5 | 78,1 |
| Met ernstige beperking |
Totaal, Met ernstige beperking |
92,3 | 91 |
| Met ernstige beperking |
Tot 45 jaar, Met ernstige beperking |
84,9 | 84,6 |
| Met ernstige beperking |
Vanaf 45 jaar, Met ernstige beperking |
95,2 | 93 |
| Met niet ernstige beperking |
Totaal, Met niet ernstige beperking |
54,8 | 55,7 |
| Met niet ernstige beperking |
Tot 45 jaar, Met niet ernstige beperking |
49,8 | 46 |
| Met niet ernstige beperking |
Vanaf 45 jaar, Met niet ernstige beperking |
57,2 | 61,1 |
Zorgtaken vooral voor vrouwen met niet-ernstige beperking een reden
Waar mannen en vrouwen met een beperking ziekte of arbeidsongeschiktheid vrijwel even vaak aangeven als reden om niet te werken, is dat niet het geval bij zorgtaken. 11 procent van de niet-werkzame vrouwen met een beperking gaf in 2023 zorg voor gezin of huishouden op als reden om niet werkzaam te zijn. Bij mannen met een beperking was dat 2 procent. In de leeftijd tot 45 jaar, de leeftijd waarin mensen vaak jonge kinderen hebben, was dit verschil het grootst: 12 tegen 1 procent.
| Vrouwen | Mannen | ||
|---|---|---|---|
| Zonder beperking, |
43,6 | 5,3 | |
| Met beperking |
Totaal, Met beperking |
10,9 | 1,6 |
| Met beperking |
Tot 45 jaar, Met beperking |
11,8 | 1,1 |
| Met beperking |
Vanaf 45 jaar, Met beperking |
10,6 | 1,9 |
| Met ernstige beperking |
Totaal, Met ernstige beperking |
2 | 0,4 |
| Met ernstige beperking |
Tot 45 jaar, Met ernstige beperking |
3,5 | 0,5 |
| Met ernstige beperking |
Vanaf 45 jaar, Met ernstige beperking |
1,5 | 0,4 |
| Met niet ernstige beperking |
Totaal, Met niet ernstige beperking |
16,6 | 2,8 |
| Met niet ernstige beperking |
Tot 45 jaar, Met niet ernstige beperking |
16,3 | 1,4 |
| Met niet ernstige beperking |
Vanaf 45 jaar, Met niet ernstige beperking |
16,7 | 3,5 |
Zorg voor gezin of huishouden wordt vooral door vrouwen met een niet ernstige beperking genoemd als reden om niet te werken. Ook onder mensen zonder beperkingen is de zorg voor gezin of huishouden veel vaker voor vrouwen dan voor mannen een reden om niet te participeren op de arbeidsmarkt.
9.5Hoe is de maatschappelijke participatie?
Niet alleen via de arbeidsmarkt doen mensen ‘mee’ in de maatschappij. Ook het hebben van contacten met familie en vrienden, deelnemen aan verenigingsactiviteiten en het doen van vrijwilligerswerk zijn vormen van participatie. Voor mensen met een beperking is maatschappelijke participatie niet altijd even goed haalbaar als voor mensen zonder beperking. Dat kan op zijn beurt samengaan met gevoelens van eenzaamheid bij mensen met een beperking. Of maatschappelijke participatie en eenzaamheidsgevoelens verschillen tussen mannen en vrouwen met een beperking is onderwerp van deze paragraaf. De uitkomsten komen uit het onderzoek Sociale Samenhang & Welzijn van 2022. In dat onderzoek is, behalve naar verschillende vormen van participatie ook gevraagd naar het hebben van beperkingen. Daarbij is de vraagstelling van de GALI gebruikt, echter zonder het aspect van de langdurigheid van de beperking.
Vrouwen met beperking hebben meer sociale contacten dan mannen met beperking
Van de vrouwen met een beperking heeft een groter deel minimaal wekelijks contact met familie dan van de mannen met een beperking: 87 tegen 80 procent. Tussen vrouwen met en zonder beperking is er geen verschil.
Ook heeft van de vrouwen met een beperking een groter deel minimaal wekelijks contact met vrienden dan van de mannen met een beperking. Tussen vrouwen met en zonder beperking is er ook een verschil: het aandeel met wekelijks contact is bij vrouwen met een beperking lager dan bij vrouwen zonder beperking (71 tegen 78 procent)
Geen verschillen bij verenigingsactiviteiten en vrijwilligerswerk
De wekelijkse deelname aan verenigingsactiviteiten is vergelijkbaar tussen vrouwen en mannen met een beperking. Wel is het zo dat vrouwen met een beperking minder vaak aan zo’n activiteit deelnamen dan vrouwen zonder beperking (21 tegen 30 procent). Vrouwen en mannen met een beperking doen ook even vaak vrijwilligerswerk. Vrouwen zonder beperking doen dit wel vaker dan vrouwen met een beperking.
Mensen met beperking, ongeacht geslacht, vaker sterk eenzaam
Tussen vrouwen en mannen met een beperking is geen verschil in het aandeel dat aangeeft sterk eenzaam te zijn. Wel komt eenzaamheid veel meer voor bij vrouwen en mannen met een beperking dan bij vrouwen en mannen zonder beperking.
| Vrouwen | Mannen | ||
|---|---|---|---|
| Contact met familie |
Met beperking, Contact met familie |
87,2 | 79,6 |
| Contact met familie |
Zonder beperking, Contact met familie |
89,8 | 83 |
| Contact met vrienden |
Met beperking, Contact met vrienden |
70,9 | 65,8 |
| Contact met vrienden |
Zonder beperking, Contact met vrienden |
78,3 | 73,7 |
| Deelname vereniging |
Met beperking, Deelname vereniging |
21,5 | 21,5 |
| Deelname vereniging |
Zonder beperking, Deelname vereniging |
30,3 | 28,2 |
| Vrijwilligerswerk | Met beperking, Vrijwilligerswerk | 38,3 | 37,7 |
| Vrijwilligerswerk | Zonder beperking, Vrijwilligerswerk | 42,6 | 39,2 |
| (Sterk) eenzaam |
Met beperking, (Sterk) eenzaam |
18,1 | 21,1 |
| (Sterk) eenzaam |
Zonder beperking, (Sterk) eenzaam |
8 | 7,6 |