Foto omschrijving: Man met een lichamelijke beperking werkt als administratief medewerker en systeembeheerder op een boekhoudkantoor.

Leven met beperkingen

In dit hoofdstuk komt aan bod in welke mate vrouwen en mannen met een beperking door een gezondheidsprobleem (kunnen) deelnemen aan de maatschappij. Het gaat dan om de aspecten werk, inkomen, onderwijs en maatschappelijke participatie. De nadruk ligt daarbij op verschillen tussen mannen en vrouwen. Verschillen vrouwen met een beperking in hun maatschappelijke deelname van mannen met een beperking?

9.1Hoeveel mensen hebben een beperking?

Meer vrouwen dan mannen met een beperking

In 2023 had 30 procent van de niet-onderwijsvolgende 15-‍ tot 65‑jarigen te maken met een beperking (zie kader): 6 procent had een ernstige beperking, 24 procent een niet ernstige. Vrouwen geven vaker aan een beperking te hebben dan mannen: 35 tegen 26 procent. Met name in de leeftijdsgroep tot 45 jaar hebben vrouwen relatief vaak (dus ten opzichte van mannen) te maken met beperkingen, zowel ernstige als niet ernstige.

9.1.1 Beperkingen, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden, 15 tot 65 jaar)
Ernstig beperkt Beperkt, maar niet ernstig
Totaal Vrouwen, Totaal 7,7 27,2
Totaal Mannen, Totaal 5,2 20,4
Tot 45 jaar Vrouwen, Tot 45 jaar 5,2 23,5
Tot 45 jaar Mannen, Tot 45 jaar 2,6 14,4
Vanaf 45 jaar Vrouwen, Vanaf 45 jaar 10,4 31,1
Vanaf 45 jaar Mannen, Vanaf 45 jaar 8,1 26,7

Emancipatiebeleid en beperkingen

Sinds 2016 geldt in Nederland het VN-verdrag handicap. Het doel van dat verdrag is dat de positie van mensen met een beperking verbetert. Het programma Onbeperkt meedoen! van de Rijksoverheid had als doel om veel onderdelen van het verdrag uit te voeren. Dit programma liep van 2018 tot en met 2021. In Nederland houdt het College voor de Rechten van de Mens toezicht op de uitvoering van het verdrag, zie VN-verdrag Handicap | Rechten van mensen met een beperking | Rijksoverheid.nl. In de Emancipatienota 2022–2025 wordt ook expliciet aandacht besteed aan beperkingen. Zo is er bij het onderwerp over afstand tot de arbeidsmarkt speciale aandacht voor vrouwen met een beperking. In september 2024 bracht het VN-comité voor de rechten van mensen met een beperking een kritisch rapport uit over de situatie in Nederland. In het rapport worden bijvoorbeeld zorgen geuit over het ontbreken van wet- en regelgeving over gendergelijkheid in relatie met de rechten van mensen met beperking(en).

Doelpopulatie en afbakening

Dit hoofdstuk gaat over mensen van 15 tot 65 jaar, niet onderwijsvolgend en woonachtig in particuliere huishoudens. Dat laatste betekent dat mensen in instellingen buiten beschouwing blijven. Hier vallen ook instellingen onder voor mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. In 2023 woonde 1,1 procent van de bevolking van 15 tot 65 jaar in een instelling.

Als afbakening van beperkingen is gekozen voor de Global Activity Limitations Indicator (GALI). Het gaat daarbij om langdurige beperkingen bij activiteiten die mensen gewoonlijk doen als gevolg van een gezondheidsprobleem (zie ook paragraaf 1.2).

Op basis van de GALI kunnen drie groepen onderscheiden worden:

  1. Mensen zonder beperking.
  2. Mensen die wel een beperking hebben, maar geen ernstige.
  3. Mensen met een ernstige beperking.

In dit hoofdstuk worden de tweede en de derde groep soms samengevoegd tot ‘mensen met een beperking’. Dat is gedaan als er in de brononderzoeken onvoldoende waarnemingen waren om betekenisvolle uitspraken te kunnen doen over alle groepen.

9.2Wat is hun onderwijsniveau, arbeidsdeelname en inkomen?

Vrouwen met beperking vaker hbo’er of universitair geschoold dan mannen

Onder vrouwen met een beperking is het aandeel met een afgeronde bachelor- of masteropleiding hoger dan onder mannen met een beperking: 31 procent tegen 27 procent. Met name in de groep met een ernstige beperking is het aandeel hbo- of universitair geschoolden hoger onder vrouwen dan onder mannen. Dit is het duidelijkst te zien in de leeftijdsgroep tot 45 jaar. In die leeftijd hebben vrouwen met een ernstige beperking bijna twee keer zo vaak een afgeronde bachelor- of masteropleiding als mannen: 32 tegen 18 procent.

9.2.1 Hbo of universitair geschoolden, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden, 15 tot 65 jaar)
Vrouwen Mannen
Zonder
beperking,
49 44,4
Met
beperking
Totaal, Met
beperking
31,2 26,9
Met
beperking
Tot 45 jaar, Met
beperking
39,1 29,7
Met
beperking
Vanaf 45 jaar, Met
beperking
26,8 25,4
Met
ernstige beperking
Totaal, Met
ernstige beperking
25,5 18,3
Met
ernstige beperking
Tot 45 jaar, Met
ernstige beperking
32,3 17,7
Met
ernstige beperking
Vanaf 45 jaar, Met
ernstige beperking
22,4 18,5
Met
niet ernstige beperking
Totaal, Met
niet ernstige beperking
32,8 29,4
Met
niet ernstige beperking
Tot 45 jaar, Met
niet ernstige beperking
40,7 32,1
Met
niet ernstige beperking
Vanaf 45 jaar, Met
niet ernstige beperking
28,1 27,9

Bij zowel vrouwen als mannen is het aandeel hbo- of universitair geschoolden onder mensen met een beperking lager dan onder mensen zonder beperking. Met een ernstige beperking zijn mannen en vrouwen minder vaak hbo- of universitair opgeleid dan met een niet ernstige.

Lagere arbeidsparticipatie bij vrouwen met beperking

De nettoarbeidsparticipatie van vrouwen met een beperking is lager dan die van mannen met een beperking: 57 tegen 65 procent. Dat is een verschil van 8 procentpunt. In de groep zónder beperkingen is dit verschil kleiner: 6 procentpunt. Het man-vrouwverschil is het grootst in de groep met een niet-ernstige beperking.

Binnen de hele groep met een beperking is het vrouw-man-verschil in arbeidsparticipatie kleiner bij de mensen tot 45 jaar dan bij 45-‍ tot 65‑jarigen.

9.2.2 Arbeidsparticipatie, 2023 (% van niet-onderwijsvolgenden, 15 tot 65 jaar)
Vrouwen Mannen
Zonder
beperking,
89,5 95,3
Met
beperking
Totaal, Met
beperking
56,9 65,2
Met
beperking
Tot 45 jaar, Met
beperking
63,9 69,3
Met
beperking
Vanaf 45 jaar, Met
beperking
53 63
Met
ernstige beperking
Totaal, Met
ernstige beperking
21,9 24,9
Met
ernstige beperking
Tot 45 jaar, Met
ernstige beperking
31,2 27,2
Met
ernstige beperking
Vanaf 45 jaar, Met
ernstige beperking
17,6 24,2
Met
niet ernstige beperking
Totaal, Met
niet ernstige beperking
66,4 77,1
Met
niet ernstige beperking
Tot 45 jaar, Met
niet ernstige beperking
71,3 77,9
Met
niet ernstige beperking
Vanaf 45 jaar, Met
niet ernstige beperking
63,5 76,7

Bij zowel vrouwen als mannen is de arbeidsparticipatie onder mensen met een beperking lager dan onder mensen zonder beperking. In de groep met een beperking werken mannen en vrouwen met een niet ernstige beperking ongeveer 3 keer zo vaak als mannen en vrouwen met een ernstige beperking.

Werktijd verschilt ook tussen mannen en vrouwen met beperking

Werkende vrouwen en mannen met een beperking hebben niet even lange werkweken. De gemiddelde arbeidsduur van vrouwen met een beperking is met 27 uur lager dan die van mannen met een beperking (37 uur). Bij mensen zonder beperking is het man-vrouwverschil 9 uur. Wel werken zij meer uren dan mannen en vrouwen met een beperking. Het man-vrouwverschil in arbeidsduur is bij mensen met een beperking in de leeftijdsgroep tot 45 jaar kleiner dan in de leeftijdsgroep van 45 tot 65 jaar.

9.2.3 Gemiddelde arbeidsduur1), 2022 (uren per week)
Vrouwen Mannen
Zonder beperking, 30,7 40
Met beperking Totaal, Met beperking 27 36,7
Met beperking Tot 45 jaar, Met beperking 28,3 36,6
Met beperking Vanaf 45 jaar, Met beperking 26,2 36,8
1) niet-onderwijsvolgende werkzame bevolking, 15 tot 65 jaar

Vrouwen met beperking minder vaak economische zelfstandig

Samenhangend met de gemiddeld kortere werkweek, zijn werkzame vrouwen met een beperking ook minder vaak economisch zelfstandig. Van de werkzame vrouwen met een beperking verdiende 79 procent minstens het bijstandsniveau, van de mannen met een beperking was dat 88 procent. Het verschil tussen vrouwen en mannen met een beperking is groter bij de 45-‍ tot 65‑jarigen dan in de groep tot 45 jaar.

9.2.4 Economische zelfstandigheid, 2022 (% van niet-onderwijsvolgende werkzame bevolking, 15 tot 65 jaar)
Vrouwen Mannen
Zonder beperking, 87,8 93,9
Met beperking Totaal, Met beperking 78,8 88,3
Met beperking Tot 45 jaar, Met beperking 80,6 84,5
Met beperking Vanaf 45 jaar, Met beperking 77,7 90,2

Werkzame vrouwen en mannen met een beperking zijn minder vaak economische zelfstandig dan hun geslachtsgenoten zonder beperking. Dit verschil is bij vrouwen groter dan bij mannen.

9.3Hoe zijn de arbeidsomstandigheden?

Verschilt de arbeidsbelasting, hier uitgedrukt via ervaren werkdruk en autonomie in het werk, tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers met een arbeidsbelemmering (zie kader)? En hoe zit dat met de tevredenheid met het werk en het hebben van arbeidsongevallen?

Vrouwelijke werknemers met beperking ervaren meer werkdruk en minder autonomie

Meer vrouwelijke dan mannelijke werknemers met een belemmering gaven in 2023 aan werkdruk te ervaren: 51 tegen 43 procent. Vrouwen met een belemmering gaven dit ook vaker aan dan vrouwen zonder arbeidsbelemmering.

Vrouwelijke werknemers met een belemmering zeiden minder vaak autonomie te hebben in hun werk dan mannelijke werknemers met een arbeidsbelemmering: 55 tegen 67 procent. Ook waren ze minder vaak autonoom in hun werk dan vrouwen zonder belemmering.

Tussen vrouwen en mannen met een belemmering was er geen verschil in het aandeel dat in 2023 aangaf in de afgelopen twaalf maanden een arbeidsongeval te hebben gehad dat leidde tot ten minste één dag verzuim. Vrouwen met een arbeidsbelemmering hadden hier wel vaker mee te maken dan vrouwen zonder belemmering.

Geen verschil in werktevredenheid tussen vrouwen en mannen met belemmering

Het wel of niet hebben van een hoge werkdruk en autonomie in je werk en het krijgen van een arbeidsongeval kan impact hebben op de werktevredenheid van werknemers. Tussen vrouwelijke en mannelijke werknemers met een arbeidsbelemmering is echter geen noemenswaardig verschil in werktevredenheid. De werktevredenheid van vrouwelijke werknemers met een belemmering is wel lager dan die van vrouwen zonder belemmering. Dat sluit aan bij de bevinding dat ze minder autonomie en meer werkdruk ervaren.

9.3.1 Arbeidsbelasting, arbeidsongevallen en werktevredenheid, 2023 (% van werknemers)
Vrouwen Mannen
Werkdruk Met arbeidsbelemmering, Werkdruk 50,7 43,4
Werkdruk Zonder arbeidsbelemmering, Werkdruk 42,9 39,3
Autonoom
in werk
Met arbeidsbelemmering, Autonoom
in werk
55,4 67,2
Autonoom
in werk
Zonder arbeidsbelemmering, Autonoom
in werk
63,5 74,8
Arbeidsongeval
met verzuim
Met arbeidsbelemmering, Arbeidsongeval
met verzuim
2,1 3,4
Arbeidsongeval
met verzuim
Zonder arbeidsbelemmering, Arbeidsongeval
met verzuim
1 1
Tevreden
met het werk
Met arbeidsbelemmering, Tevreden
met het werk
67,1 65,9
Tevreden
met het werk
Zonder arbeidsbelemmering, Tevreden
met het werk
80,5 81
Bron: NEA (CBS/TNO)

Indicatoren over arbeidsomstandigheden

De gegevens uit paragraaf 9.3 zijn afkomstig uit de Nationale Enquête Arbeids­omstandig­heden (NEA) van CBS en TNO. De doelpopulatie van de NEA bestaat uit werknemers. Zelfstandigen zijn dus niet meegenomen in de cijfers. Op basis van de NEA zijn beperkingen volgens de GALI-indicator niet te bepalen. Wel wordt aan werknemers met een langdurige ziekte, aandoening of belemmering gevraagd of zij daardoor worden belemmerd bij het uitvoeren van werk. Op basis daarvan is een indeling gemaakt in vrouwen en mannen met en zonder arbeidsbelemmering. De groepen met een belemmering zijn verder onder te verdelen naar leeftijd en naar mate van belemmering, maar door het beperkte aantal waarnemingen in de deelgroep met een sterke arbeidsbelemmering en daarmee samenhangend de grote marges, presenteert deze paragraaf totaalcijfers.

In de NEA wordt vaak of altijd heel veel werk moeten doen gebruikt als een indicator voor werkdruk. Regelmatig zelf kunnen beslissen over de manier waarop je je werk uitvoert is een indicator voor autonomie.

9.4Waarom niet werken?

Vooral vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid

Een deel van de niet onderwijsvolgende 15-‍ tot 65‑jarigen werkt niet. In 2023 betrof dat ruim 900 duizend vrouwen en ruim 500 duizend mannen. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom mensen niet werken. Ze kunnen bijvoorbeeld wel op zoek zijn naar werk en ook beschikbaar zijn, en dus werkloos zijn (zie hoofdstuk 3). Mensen die niet op zoek zijn naar werk en niet beschikbaar zijn voor werk, hebben daar verschillende redenen voor.

Ziekte of arbeidsongeschiktheid als reden om niet te werken komt logischerwijs veel meer voor bij mensen met dan zonder een beperking. 69 procent van de niet-werkzame vrouwen met een beperking gaf dit aan als reden om niet participeren op de arbeidsmarkt. Bij mannen met een beperking was dat 73 procent. Ook onder de niet-werkzame mensen met een ernstige beperking is er weinig verschil tussen mannen en vrouwen, maar is ziekte of arbeids­ongeschiktheid wel beduidend vaker de reden om niet te werken.

Bij mensen zonder beperking wordt ziekte of arbeidsongeschiktheid veel minder vaak opgegeven als reden om niet te werken. Er is daar echter wel een relatief groot verschil tussen vrouwen en mannen, waarbij mannen deze reden vaker noemen.

9.4.1 Niet beschikbaar voor werk en niet op zoek vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid, 2023 (% van niet-onderwijsvolgende, niet-werkzame bevolking, 15 tot 65 jaar)
Vrouwen Mannen
Zonder
beperking,
5,6 9,4
Met
beperking
Totaal, Met
beperking
69,3 73,1
Met
beperking
Tot 45 jaar, Met
beperking
62,2 61,4
Met
beperking
Vanaf 45 jaar, Met
beperking
72,5 78,1
Met
ernstige beperking
Totaal, Met
ernstige beperking
92,3 91
Met
ernstige beperking
Tot 45 jaar, Met
ernstige beperking
84,9 84,6
Met
ernstige beperking
Vanaf 45 jaar, Met
ernstige beperking
95,2 93
Met niet
ernstige beperking
Totaal, Met niet
ernstige beperking
54,8 55,7
Met niet
ernstige beperking
Tot 45 jaar, Met niet
ernstige beperking
49,8 46
Met niet
ernstige beperking
Vanaf 45 jaar, Met niet
ernstige beperking
57,2 61,1

Zorgtaken vooral voor vrouwen met niet-ernstige beperking een reden

Waar mannen en vrouwen met een beperking ziekte of arbeidsongeschiktheid vrijwel even vaak aangeven als reden om niet te werken, is dat niet het geval bij zorgtaken. 11 procent van de niet-werkzame vrouwen met een beperking gaf in 2023 zorg voor gezin of huishouden op als reden om niet werkzaam te zijn. Bij mannen met een beperking was dat 2 procent. In de leeftijd tot 45 jaar, de leeftijd waarin mensen vaak jonge kinderen hebben, was dit verschil het grootst: 12 tegen 1 procent.

9.4.2 Niet beschikbaar voor werk en niet op zoek vanwege zorg voor gezin of huishouden, 2023 (% van niet-onderwijsvolgende, niet-werkzame bevolking, 15 tot 65 jaar)
Vrouwen Mannen
Zonder
beperking,
43,6 5,3
Met
beperking
Totaal, Met
beperking
10,9 1,6
Met
beperking
Tot 45 jaar, Met
beperking
11,8 1,1
Met
beperking
Vanaf 45 jaar, Met
beperking
10,6 1,9
Met
ernstige beperking
Totaal, Met
ernstige beperking
2 0,4
Met
ernstige beperking
Tot 45 jaar, Met
ernstige beperking
3,5 0,5
Met
ernstige beperking
Vanaf 45 jaar, Met
ernstige beperking
1,5 0,4
Met
niet ernstige beperking
Totaal, Met
niet ernstige beperking
16,6 2,8
Met
niet ernstige beperking
Tot 45 jaar, Met
niet ernstige beperking
16,3 1,4
Met
niet ernstige beperking
Vanaf 45 jaar, Met
niet ernstige beperking
16,7 3,5

Zorg voor gezin of huishouden wordt vooral door vrouwen met een niet ernstige beperking genoemd als reden om niet te werken. Ook onder mensen zonder beperkingen is de zorg voor gezin of huishouden veel vaker voor vrouwen dan voor mannen een reden om niet te participeren op de arbeidsmarkt.

9.5Hoe is de maatschappelijke participatie?

Niet alleen via de arbeidsmarkt doen mensen ‘mee’ in de maatschappij. Ook het hebben van contacten met familie en vrienden, deelnemen aan verenigingsactiviteiten en het doen van vrijwilligerswerk zijn vormen van participatie. Voor mensen met een beperking is maatschappelijke participatie niet altijd even goed haalbaar als voor mensen zonder beperking. Dat kan op zijn beurt samengaan met gevoelens van eenzaamheid bij mensen met een beperking. Of maatschappelijke participatie en eenzaamheidsgevoelens verschillen tussen mannen en vrouwen met een beperking is onderwerp van deze paragraaf. De uitkomsten komen uit het onderzoek Sociale Samenhang & Welzijn van 2022. In dat onderzoek is, behalve naar verschillende vormen van participatie ook gevraagd naar het hebben van beperkingen. Daarbij is de vraagstelling van de GALI gebruikt, echter zonder het aspect van de langdurigheid van de beperking.

Vrouwen met beperking hebben meer sociale contacten dan mannen met beperking

Van de vrouwen met een beperking heeft een groter deel minimaal wekelijks contact met familie dan van de mannen met een beperking: 87 tegen 80 procent. Tussen vrouwen met en zonder beperking is er geen verschil.

Ook heeft van de vrouwen met een beperking een groter deel minimaal wekelijks contact met vrienden dan van de mannen met een beperking. Tussen vrouwen met en zonder beperking is er ook een verschil: het aandeel met wekelijks contact is bij vrouwen met een beperking lager dan bij vrouwen zonder beperking (71 tegen 78 procent)

Geen verschillen bij verenigingsactiviteiten en vrijwilligerswerk

De wekelijkse deelname aan verenigingsactiviteiten is vergelijkbaar tussen vrouwen en mannen met een beperking. Wel is het zo dat vrouwen met een beperking minder vaak aan zo’n activiteit deelnamen dan vrouwen zonder beperking (21 tegen 30 procent). Vrouwen en mannen met een beperking doen ook even vaak vrijwilligerswerk. Vrouwen zonder beperking doen dit wel vaker dan vrouwen met een beperking.

Mensen met beperking, ongeacht geslacht, vaker sterk eenzaam

Tussen vrouwen en mannen met een beperking is geen verschil in het aandeel dat aangeeft sterk eenzaam te zijn. Wel komt eenzaamheid veel meer voor bij vrouwen en mannen met een beperking dan bij vrouwen en mannen zonder beperking.

9.5.1 Sociale contacten, maatschappelijke participatie en eenzaamheid, 2022 (% van niet-onderwijsvolgenden, 15 tot 65 jaar)
Vrouwen Mannen
Contact
met familie
Met beperking, Contact
met familie
87,2 79,6
Contact
met familie
Zonder beperking, Contact
met familie
89,8 83
Contact
met vrienden
Met beperking, Contact
met vrienden
70,9 65,8
Contact
met vrienden
Zonder beperking, Contact
met vrienden
78,3 73,7
Deelname
vereniging
Met beperking, Deelname
vereniging
21,5 21,5
Deelname
vereniging
Zonder beperking, Deelname
vereniging
30,3 28,2
Vrijwilligerswerk Met beperking, Vrijwilligerswerk 38,3 37,7
Vrijwilligerswerk Zonder beperking, Vrijwilligerswerk 42,6 39,2
(Sterk)
eenzaam
Met beperking, (Sterk)
eenzaam
18,1 21,1
(Sterk)
eenzaam
Zonder beperking, (Sterk)
eenzaam
8 7,6

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Sebastian Alejandro Perez

Karlijn Bakker

Marion van den Brakel

Mirthe Bronsveld – de Groot

Jan-Willem Bruggink

Peteke Feijten

Sofieke Kevenaar

Mathilde Kennis

Kim Knoops

Jannes Kromhout

Hendrika Lautenbach

Noortje Pouwels – Urlings

Maartje Tummers – van der Aa

Rik van der Vliet

(Eind)redactie

Marion van den Brakel

Jan-Willem Bruggink