Foto omschrijving: Twee toeristen voor het Paul-Henri Spaak-gebouw waar het Europese Parlement in is gehuisvest in Brussel. Europese vlag.

Gelijk in Europees perspectief?

In dit hoofdstuk wordt op diverse terreinen de man-vrouwgelijkheid in Nederland afgezet tegen die in andere lidstaten van de Europese Unie. In welke landen hebben vrouwen vrijwel even vaak betaald werk als mannen, en in welke is dit verschil in arbeidsdeelname groot? Waar worden de langste werkweken gemaakt? Waar is het loonverschil het kleinst? In welke lidstaten verdelen vaders en moeders de zorgtaken het meest gelijk? En waar ervaren vrouwen het meeste geweld tegen hen?

8.1Leren, werken en verdienen

Meeste EU-landen behalen onderwijsdoelstelling voor vrouwen, maar niet voor mannen

In alle lidstaten zijn vrouwen van 25 tot 35 jaar vaker hoogopgeleid dan mannen in die leeftijd. Gemiddeld in de EU was 49 procent van de vrouwen in deze leeftijd hoogopgeleid in 2023, van de mannen 38 procent. Voor Nederland liggen die aandelen substantieel hoger: 59 procent van de jonge vrouwen en de helft van de jonge mannen is hoogopgeleid. Nederlandse vrouwen voldoen al twaalf jaar aan de nieuwe EU-2030‑doelstelling (EC, 2021) van minstens 45 procent hoogopgeleiden onder 25-‍ tot 35‑jarigen. Nederlandse mannen behaalden dit doel in 2020. Voor vrouwen voldeden in 2023 22 lidstaten aan de doelstelling, voor mannen waren dat er acht. Cyprus had met 69 procent de meeste hoogopgeleide jonge vrouwen, Ierland had de meeste hoogopgeleide mannen (59 procent). In Roemenië waren vrouwen en mannen het minst vaak hoogopgeleid (Eurostat, 2024a).

Bètastudie weinig in trek bij vrouwen in Nederland

Bètastudies (natuur- en wiskunde, informatica, techniek, industrie en bouwkunde) kunnen in de EU traditioneel rekenen op een minderheid aan vrouwen. In 2022 was 32 procent van bètastudenten in het hoger onderwijs (bachelor of master) vrouw (Eurostat, 2024b). Nederlandse vrouwen namen met 28 procent de vijfde plek van onderen innoot1, al is het aandeel wel gestegen in negen jaar tijd (zie ook paragraaf 2.1). Hekkensluiters waren Hongarije en België (beide ruim 25 procent). In Zweden was het aandeel vrouwen in bètastudies met 38 het hoogst. In alle EU-landen zijn vrouwen oververtegenwoordigd in opleidingen in de zorg en welzijn, met als koploper Estland. Daar was 84 procent van de studenten zorg en welzijn vrouw. Nederland nam met driekwart vrouwen in zorgopleidingen de dertiende plek in. In Malta was het aandeel met 63 procent het kleinst.

Internationale doelen over man-vrouwgelijkheid

Niet alleen in Nederland, maar ook in de Europese Unie en daarbuiten zijn er doelstellingen op het gebied van emancipatie. Het streven naar gelijke behandeling en gelijke participatie van mannen en vrouwen staat al decennialang op de agenda van de Europese Commissie (EC). Belangrijke doelstellingen van de door de EC opgestelde ’2020–2025 Gender Equality Stategy’ (EC, 2020) zijn het uitbannen van geweld tegen vrouwen, gelijkheid op de arbeidsmarkt met gelijke participatie in verschillende sectoren van de economie, gelijk loon en pensioen, het dichten van de kloof op het gebied van zorg, en het bereiken van evenwicht in de besluitvorming en in de politiek. Het European Institute for Gender Equality (EIGE) van de EC speelt in belangrijke rol in de kwantitatieve monitoring van man-vrouwgelijkheid op deze gebieden.

Op mondiaal niveau zijn de Sustainable Development Goals (SDG’s) opgesteld door de Verenigde Naties om een einde te maken aan onder meer ongelijkheid (UN, 2024). SDG 5 draait om gelijke behandeling en een gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen in de samenleving. De EU- en VN-doelen voor gelijkheid van mannen en vrouwen zijn in grote lijnen hetzelfde. Het CBS (2024) brengt jaarlijks in kaart hoe ver Nederland is met de SDG’s in vergelijking met andere EU-lidstaten.

Relatief veel Nederlandse vrouwen werken

Bijna 80 procent van de 20-‍ tot 65‑jarigenoot2 vrouwen in Nederland had in 2023 betaald werk. Gemiddeld in de Europese Unie is de nettoarbeidsparticipatie van vrouwen ruim 70 procent (Eurostat, 2024c). Nederlandse vrouwen nemen de derde plek in op de EU-ranglijst en staan daarmee op dezelfde plek als twee jaar eerder (CBS, 2022). Zweden, koploper in 2021, is van plek gewisseld met Estland maar de arbeidsdeelname van vrouwen verschilt weinig tussen beide lidstaten. Ook in de meeste andere landen werkte ongeveer drie kwart van de vrouwen, maar in Italië, Griekenland en Roemenië is dat duidelijk minder. In deze landen werkte tussen 55 en 60 procent van de vrouwen.

De arbeidsdeelname van mannen verschilt minder tussen de lidstaten. In Tsjechië is het percentage met betaald werk net als twee jaar eerder het grootst, op de voet gevolgd door Malta. Daarna komen de Nederlandse mannen, die even hoog op de ranglijst staan als in 2021. In de top drie loopt de arbeidsdeelname echter weinig uiteen: rond 88 procent. De Kroatische mannen staan onderaan de ranglijst met een arbeidsdeelname van bijna drie kwart. Ook in Spanje, België en Italië ligt de arbeidsdeelname van mannen op dat niveau.

8.1.1 Arbeidsdeelname in de EU, 2023 (% van 20- tot 65-jarigen)
Vrouwen Mannen
EU-27 70,2 -80,5
. .
Estland 80,9 -83,3
Zweden 80,3 -85
Nederland 79,6 -87,4
Finland 78,1 -78,3
Litouwen 77,7 -79,2
Duitsland 77,4 -85,1
Denemarken 77 -82,6
Hongarije 76,1 -85,3
Letland 76 -79,1
Portugal 75,5 -81,1
Cyprus 74,6 -83,6
Tsjechië 74,5 -88,4
Slovenië 74,3 -80,4
Ierland 74,2 -84,1
Malta 74 -88,2
Slowakije 73,6 -81,3
Oostenrijk 73,3 -81,1
Bulgarije 72,6 -79,9
Polen 71,8 -83,7
Frankrijk 71,7 -77,2
Luxemburg 71,4 -78,2
België 68,3 -75,9
Kroatië 66,8 -74,6
Spanje 65,7 -75,9
Roemenië 59,1 -78,2
Griekenland 57,6 -77,4
Italië 56,5 -76
Bron: Eurostat

In Finland is er nauwelijks verschil tussen mannen en vrouwen in de arbeidsdeelname. Ook in Litouwen, Estland en Letland zijn de verschillen in verhouding klein. De grootste verschillen (bijna 20 procentpunt) zijn te vinden in Griekenland, Italië en Roemenië. Nederland is met een verschil van bijna 8 procentpunt een middenmoter. In Duitsland, Slowakije, Kroatië en Oostenrijk is het man-vrouwverschil even groot als in Nederland.

Nederlandse mannen en vrouwen werken vaakst in deeltijd

Gemiddeld heeft 28 procent van de werkende vrouwen en 8 procent van de werkende mannen in de EU een deeltijdbaan in 2023 (Eurostat, 2024d). Vrouwen en mannen in Nederland overtreffen alle andere lidstaten in deeltijdwerken. Bijna 19 procent van de mannen en 61 procent van de vrouwen van 20 tot 65 jaar werkt in deeltijd (zie ook hoofdstuk 3). Na Nederland werken vrouwen in Oostenrijk (51 procent) en Duitsland (48 procent) het vaakst in deeltijd. In alle andere lidstaten heeft een ruime meerderheid van de werkende vrouwen een voltijdbaan. Onder Bulgaarse vrouwen komt een deeltijdbaan het minst voor: vrijwel alle vrouwen die er werken doen dat voltijds.

Ook onder Bulgaarse mannen komt deeltijdwerken met 1 procent zelden voor. In Slowakije en Hongarije werken mannen eveneens nauwelijks in deeltijd. Bovenaan de ranglijst staan na Nederland de lidstaten Denemarken (13 procent) en Oostenrijk (12 procent). Ook in Duitsland en Zweden werken in verhouding veel mannen deeltijds.

8.1.2 Deeltijdwerken in de EU, 2023 (% van werkende 20- tot 65-jarigen)
Vrouwen Mannen
EU-27 28 -7,7
. .
Nederland 60,6 -18,8
Oostenrijk 50,7 -12,1
Duitsland 48,3 -11
België 37,3 -9,9
Denemarken 31,9 -12,9
Italië 31,3 -7,3
Luxemburg 29,2 -7,4
Ierland 28 -8,9
Zweden 26 -11
Frankrijk 25,5 -7,4
Spanje 20,6 -6
Finland 20,1 -9,9
Estland 17,4 -8,6
Malta 17,2 -4,9
Griekenland 11,6 -3,8
Slovenië 11,6 -4,9
Tsjechië 11,3 -3,1
Cyprus 10,2 -5,4
Portugal 9,6 -4,3
Letland 8,7 -4,4
Polen 8,3 -3,1
Litouwen 7,5 -3,9
Hongarije 5,8 -2,3
Slowakije 5 -1,8
Kroatië 4,4 -2,9
Roemenië 2,9 -3,6
Bulgarije 1,5 -1,3
Bron: Eurostat

Nederland middenmoter qua loonverschil tussen mannen en vrouwen

Het gemiddelde bruto-uurloon van mannen is in vrijwel alle EU-lidstaten hoger dan dat van vrouwen (Eurostat, 2024e). Alleen in Luxemburg verdienen vrouwen net iets meer dan mannen. In Estland is het verschil tussen werkende mannen en vrouwen met ruim 21 procent het grootst, op enige afstand gevolgd door Oostenrijk (18 procent). Nederland heeft met 13 procent een gemiddeld loonverschil. In Italië, Roemenië en België zijn de loonverschillen tussen mannen en vrouwen verhoudingsgewijs klein. De loonverschillen gaan hier over bedrijven met minstens tien werknemers, exclusief landbouw en visserij en openbaar bestuur. Ze zijn daarom iets anders dan de (ongecorrigeerde en gecorrigeerde) loonverschillen die het CBS publiceert (zie StatLine en paragraaf 4.1).

8.1.3 Loonverschil tussen vrouwen en mannen in EU1), 2022 (% dat vrouwen minder verdienen)
Loonverschil
EU-27 12,7
.
Estland 21,3
Oostenrijk 18,4
Tsjechië 17,9
Duitsland 17,7
Slowakije 17,7
Hongarije 17,5
Letland 17,1
Finland 15,5
Denemarken 13,9
Frankrijk 13,9
Bulgarije 13
Nederland 13
Kroatië 12,5
Portugal 12,5
Litouwen 12
Zweden 11,1
Cyprus 10,2
Malta 10,2
Ierland 9,3
Spanje 8,7
Slovenië 8,2
Polen 7,8
België 5
Roemenië 4,5
Italië 4,3
Luxemburg -0,7
Bron: Eurostat
1)Exclusief Griekenland, het laatst bekende cijfer (10,4 procent) betreft 2018.

Bijna 3 van de 10 managers in Nederland zijn vrouw

Het percentage vrouwelijke managers in Nederland is met 30 procent een van de laagste van de EU. Alleen in Duitsland, Italië, Cyprus, Tsjechië, Kroatië en Luxemburg is het minder. Het EU-gemiddelde bedraagt 35 procent. Zweden voert de ranglijst aan met een percentage van 44 procent vrouwen onder de managers. Ook enkele andere Oost-Europese landen (Letland, Polen en Bulgarije) kennen een bovengemiddeld aandeel vrouwelijke managers (Eurostat, 2024f).

8.1.4 Vrouwelijke managers in EU, 2023 (% van managers van 20 tot 65 jaar)
Aandeel
EU-27 35,2
.
Zweden 44,3
Letland 43,1
Polen 42,7
Bulgarije 42,6
Finland 40,2
Frankrijk 39
Portugal 38,9
Ierland 37,9
Hongarije 37,4
Litouwen 36,3
Slovenië 35,5
Oostenrijk 35,4
België 35,3
Estland 35,2
Malta 35,2
Spanje 35,1
Roemenië 33,7
Slowakije 33,6
Denemarken 32,4
Griekenland 31
Nederland 30,4
Duitsland 29
Italië 28,8
Cyprus 28
Tsjechië 27,5
Kroatië 24,1
Luxemburg 22,3
Bron: Eurostat

8.2(Gezond en sociaal veilig) leven

Minderheid ouders in EU heeft zorg voor kinderen gelijk verdeeld

In de Europese Unie zeggen ruim 4 van de 10 ouders dat ze evenveel doen aan de persoonlijke en lichamelijke verzorging van hun kind(eren) als hun partner. Dat blijkt uit een in 2022 gehouden enquête van het European Institute for Gender Equality onder de EU-bevolking van 16 jaar of ouder (EIGE, 2023a). In zes lidstaten geeft een kleine meerderheid van de ouders aan de zorgtaken gelijk te verdelen met hun partner. In Spanje is het met 58 procent het vaakst. In de andere 21 lidstaten gaat het om een minderheid. Luxemburgse ouderstellen zorgen het minst vaak in gelijke mate voor hun kinderen (18 procent). Nederland neemt met 43 procent een middenpositie in.

Op Malta na zeggen in alle lidstaten vaders vaker dan moeders dat de persoonlijke en lichamelijke verzorging van de kinderen gelijk verdeeld is. Ook bij andere zorgaspecten – zoals begeleiding en emotionele steun, hulp bij huiswerk en bij vrijetijdsactiviteiten van de kinderen – vinden in vrijwel alle lidstaten meer vaders dan moeders de zorg gelijk verdeeld (EIGE, 2023a).

8.2.1 Gelijke verdeling persoonlijke en lichamelijke verzorging eigen kinderen, 2022 (% ouders met partner )
Persoonlijke en lichamelijke verzorging
EU-27 42
Spanje 58,1
Finland 55,7
Slovenië 54,2
Zweden 50,8
Cyprus 50,7
Griekenland 50,4
Slowakije 46,4
Kroatië 46
Litouwen 44,3
Nederland 42,8
Malta 41,5
Italië 41,4
Polen 41,2
Denemarken 41
Hongarije 40,7
Ierland 40,4
Roemenië 39,8
Frankrijk 39,1
Portugal 38,4
Oostenrijk 38,4
België 37,7
Tsjechië 35,8
Letland 35,6
Estland 32,5
Duitsland 31,4
Bulgarije 29,9
Luxemburg 17,8
Bron: EIGE

In Nederland relatief weinig man-vrouwverschil in huishoudelijke zorg

Van de vrouwen (16 jaar of ouder) in Nederland geeft 70 procent aan dagelijks tijd te besteden aan huishoudelijke taken. Van de Nederlandse mannen is dat 55 procent. Dit verschil is vergeleken met andere EU-lidstaten klein. In vier landen (Spanje, Zweden, Portugal en Estland) is er nog minder verschil tussen mannen en vrouwen. Gemiddeld in de EU doet 66 procent van de vrouwen en 47 procent van de mannen dagelijks huishoudelijke taken (EIGE, 2023b). In Kroatië, Bulgarije en Hongarije lopen mannen en vrouwen het meest uiteen in het doen van huishoudelijke taken. Ruim 80 procent van de vrouwen in die landen zegt dagelijks voor het huishouden te zorgen, tegen ongeveer de helft van de mannen.

Nederland middenmoter bij sekseverschil gezondheid

In alle EU-landen ervaren meer mannen dan vrouwen hun gezondheid als (zeer) goed. Gemiddeld in de EU ging het in 2023 om ruim 70 procent van de mannen en ruim 65 procent van de vrouwen, een verschil van 5 procentpunt. Bij een rangschikking van de man-ververschillen van klein naar groot nam Nederland in 2022 de twaalfde plaats in. In Luxemburg en Cyprus waren er nauwelijks verschillen tussen de percentages mannen en vrouwen die zeiden een (zeer) goed gezondheid te hebben. Ook in Ierland was het verschil klein. Vooral in Oost-Europese landen waren de man-vrouwverschillen groot, met als koploper Roemenië (Eurostat, 2024g).

Vrouwen in Nederland ervaren relatief vaak geweld

In Nederland gaven ruim 4 van de 10 vrouwen (18 tot 75 jaar) in 2021 aan in hun volwassen leven te maken te hebben gehad met fysiek of seksueel geweld. Deze cijfers over geweld tegen vrouwen zijn afkomstig uit een in achttien EU-landen gehouden pilot­onderzoek (Eurostat, 2023).noot3 Na Finland (57 procent) en Denemarken (48 procent) komt geweld tegen vrouwen daarmee in Nederland het meest voor. In Bulgarije en Polen gaven vrouwen het minst vaak aan in hun volwassen leven met fysiek of seksueel geweld geconfronteerd te zijn geweest. Ook uit eerder onderzoek (FRA, 2014) bleek dat in Scandinavische en West-Europese landen vrouwen relatief vaak melding maken van geweld tegen hen.

8.2.2 Fysiek of seksueel geweld tegen vrouwen1), 2021 (% 18- tot 75-jarige vrouwen)
Percentage
Finland 57,1
Denemarken 47,5
Nederland 41,2
Slowakije 37,9
Griekenland 36,5
Oostenrijk 35,7
Frankrijk 34,5
Estland 33,1
België 29,1
Spanje 28,2
Kroatië 25,3
Litouwen 25,2
Letland 25,1
Malta 24,4
Slovenië 22,5
Portugal 19,7
Polen 16,7
Bulgarije 11,9
Bron: Eurostat
1)Het onderzoek is in 18 van de 27 EU-lidstaten gehouden.

8.3(On)gelijkheid in één getal

Nederland scoort in EU gedeelde tweede plek op man-vrouwgelijkheid

Op de Gender Equality Index 2023 (zie kader) heeft Zweden net als in voorgaande jaren de hoogste score (82), op afstand gevolgd door Nederland en Denemarken (beide 78). Ten opzichte van andere EU-landen is in Nederland vooral gelijkheid tussen mannen en vrouwen in tijdsbesteding en gezondheid. Hoewel Nederland gemiddeld scoort op de gelijkheid in ervaren gezondheid en zorg voor de kinderen (paragraaf 8.2), is er juist veel gelijkheid op andere subdomeinen zoals sociale activiteiten en zorgen voor mensen in de eigen omgeving, en het doen van fysieke activiteiten en gezond eten.

De laagste scores op de Gender Equality Index hebben Roemenië en Hongarije. In 2022 nam Nederland met een score van 77 nog de derde plaats in, en Denemarken de tweede. De scores van beide landen verschillen in beide jaren echter nauwelijks. De stijging van Nederland heeft vooral te maken meer man-vrouwgelijkheid op de domeinen kennis (meer gelijkheid in deelname aan onderwijs) en besluitvorming (meer gelijkheid bij topfuncties in de sociale sector).

Gender equality index

De Gender Equality Index van het Europees Instituut voor Gendergelijkheid (EIGE) geeft voor de domeinen werk, geld (loon en inkomen), kennis, tijdsbesteding, besluit­vormende posities en gezondheid de gelijkheid weer tussen vrouwen en mannen in de EU-lidstaten. Deze index kijkt niet alleen naar de verschillen (gaps) tussen vrouwen en mannen op deze domeinen, maar ook naar het niveau. De scores zijn zo berekend dat een waarde van 100 volledige gelijkheid tussen vrouwen en mannen aanduidt en een waarde van 0 volledige ongelijkheid. Eerst zijn voor de verschillende domeinen – die op hun beurt weer uit subdomeinen bestaan – de scores berekend. Daarna is op basis van de domeinscores de score op de totale index berekend voor de verschillende lidstaten (zie voor details over de berekening van de index: EIGE, 2023c). De index van 2023 is grotendeels gebaseerd op data uit 2022 en 2021.noot4

8.3.1 Gender equality index, 2023 (indexscore)
Gender Equality Index
EU-27 70,2
Zweden 82,2
Nederland 77,9
Denemarken 77,8
Spanje 76,4
België 76
Frankrijk 75,7
Luxemburg 74,7
Finland 74,4
Ierland 73
Oostenrijk 71,2
Duitsland 70,8
Slovenië 69,4
Italië 68,2
Malta 67,8
Portugal 67,4
Bulgarije 65,1
Litouwen 64,1
Polen 61,9
Letland 61,5
Cyprus 60,7
Kroatië 60,7
Estland 60,2
Slowakije 59,2
Griekenland 58
Tsjechië 57,9
Hongarije 57,3
Roemenië 56,1
Bron: EIGE

Naast de Gender Equality Index van EIGE, bestaan er nog andere indices die gender(on)gelijkheid weergeven. Met die indices worden meer landen dan alleen EU-lidstaten vergeleken op man-vrouwgelijkheid. De Gender Inequality Index (GII) en de Gender Development Index (GDI) van de Verenigde Naties (UN, 2023a en 2023b) richten zich op ongelijkheid op het gebied van onderwijs (kennis), arbeid, levensstandaard en gezondheid. Nederland neemt de vijfde plaats in (van bijna 200 landen) op de Gender Inequality Index. In de Gender Development Index zit Nederland in de op een na hoogste van vijf groepen van landen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD, 2023) heeft de Social Institutions and Gender Index (SIGI) ontwikkeld, die discriminatie van vrouwen op maatschappelijk terrein meet. Ook daar behoort Nederland tot de landen met relatief weinig discriminatie. Een andere bekende index is de Global Gender Gap Index van het World Economic Forum (2024). Deze meet ongelijkheden in economische participatie, opleidingsniveau, gezondheid en politieke participatie. Nederland neemt op deze index de 28e plaats in van 146 landen. Tot slot is er de Glass Ceiling Index van het tijdschrift The Economist (2024). Voor de 29 OECD-landen geeft deze index de positie van werkende vrouwen weer en de voorzieningen om arbeid en zorg te combineren. Volgens deze index staat Nederland op de 23e plaats. IJsland, Zweden en Noorwegen vormen de top-3.

8.4Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS (2022). Emancipatiemonitor 2022.

CBS (2024). Monitor Brede Welvaart en de Sustainable Development Goals 2024 | CBS.

EC (2020). Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions. A Union of Equality: Gender Equality Strategy 2020–2025. Brussels: European Commission.

EC (2021). Council Resolution on a strategic framework for European cooperation in education and training towards the European Education Area and beyond (2021–2030). Brussel: Commissie van de Europese Gemeenschappen.

EIGE (2023a). Distribution of childcare within the household, by type of childcare task. Geraadpleegd 25 maart 2024.

EIGE (2023b). Days per week spent on housework. Geraadpleegd 25 maart 2024.

EIGE (2023c). Gender Equality Index 2023. Vilnius: European Institute for Gender Equality.

Eurostat (2023). Women who have experienced violence by any perpetrator, by type of violence. Geraadpleegd 23 april 2024.

Eurostat (2024a). Population by educational attainment level, sex and age (%) – main indicators. Geraagdpleegd 13 mei 2024.

Eurostat (2024b). Students enrolled in tertiary education by education level, programme orientation, sex and field of education. Geraadpleegd 29 augustus 2024.

Eurostat (2024c). Employment and activity by sex and age – annual data. Geraadpleegd 21 maart 2024.

Eurostat (2024d). Part-time employment and temporary contracts – annual data. Geraadpleegd 21 maart 2024.

Eurostat (2024e). Gender pay gap in unadjusted form by NACE Rev.2 activity – structure of earnings survey methodology. Geraadpleegd 21 maart 2024.

Eurostat (2024f). Employees by sex, age, professional status and occupation (1 000). Geraadpleegd 21 maart 2024.

Eurostat (2024g). Self-perceived health by sex, age and income quintile. Geraadpleegd 24 juni 2024.

FRA (2014). Violence against women: an EU-wide survey. Main results. Wenen: European Union Agency for Fundamental Rights.

OECD (2023). Social Institutions and Gender. Parijs: Organisation for Economic Cooperation and Development.

The Economist (2024). The Economist’s glass-ceiling index. Geraadpleegd 25 maart 2024.

UN (2023a). Human development reports. Gender Inequality Index (GII). New York: United Nations. Geraadpleegd op 25 maart 2024.

UN (2023b). Human development reports. Gender Development Index (GDI). New York: United Nations. Geraadpleegd op 25 maart 2024.

UN (2024). Sustainable Development Goals | United Nations Development Programme (undp.org).

World Economic Forum (2024). Global Gender Gap Report 2024. Davos: World Economic Forum. Geraadpleegd 13 augustus 2024.

Noten

Het 2022-cijfer van Nederland is niet beschikbaar. Daarom is hier uitgegaan van het percentage vrouwelijke bètastudenten in 2021.

Jongeren van 15 tot 20 jaar, veelal scholieren en studenten, blijven hier buiten beschouwing. Daarmee is zoveel mogelijk aangesloten op de populatie in andere hoofdstukken (15- tot 65‑jarigen exclusief onderwijsvolgenden).

Naar verwachting eind 2024 zullen cijfers beschikbaar zijn van alle lidstaten van de Europese Unie.

De 2024-index was bij het samenstellen van deze Emancipatiemonitor nog niet gepubliceerd.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Sebastian Alejandro Perez

Karlijn Bakker

Marion van den Brakel

Mirthe Bronsveld – de Groot

Jan-Willem Bruggink

Peteke Feijten

Sofieke Kevenaar

Mathilde Kennis

Kim Knoops

Jannes Kromhout

Hendrika Lautenbach

Noortje Pouwels – Urlings

Maartje Tummers – van der Aa

Rik van der Vliet

(Eind)redactie

Marion van den Brakel

Jan-Willem Bruggink