Verdienen
In dit hoofdstuk staat het inkomen dat mannen en vrouwen met betaald werk verdienen centraal. Hoe groot is het uurloonverschil tussen mannen en vrouwen? Is dit verschil kleiner geworden? Hoeveel mannen en vrouwen verdienen minimaal het bijstandsniveau en zijn daarmee economisch zelfstandig? En welke mannen en vrouwen zijn het vaakst economisch zelfstandig?
4.1Neemt het loonverschil tussen mannen en vrouwen af?
Vrouwen verdienen in bedrijfsleven bijna een vijfde minder dan mannen
In 2020 bedroeg het bruto-uurloon (zie Begrippen) van vrouwelijke werknemers gemiddeld 20,60 euro en van mannelijke 24,50 euro. Vrouwen verdienden daarmee bijna 16 procent minder dan mannen, wat vergeleken met andere EU-lidstaten een vrij groot verschil is (zie hoofdstuk 7). In het bedrijfsleven was het verschil in uurloon met bijna 19 procent ruim 3 keer zo groot als bij de overheid (6 procent).
Vrouwen | Mannen | |
---|---|---|
Alle werknemers | 20,60 | 24,50 |
Overheid | 27,60 | 29,40 |
Bedrijfsleven | 19,40 | 23,90 |
Vrouwelijke twintigers verdienen meestal meer dan mannelijke
Bij de overheid verdienen vrouwelijke werknemers tot 40 jaar op vrijwel elke leeftijd meer dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. In het bedrijfsleven is dat tot 28 jaar het geval, en de verschillen zijn kleiner dan bij de overheid. Dat vrouwen op jongere leeftijd meer verdienen heeft te maken met hun hogere onderwijsniveau (zie hoofdstuk 2). De grootste loonverschillen komen voor onder 50‑plussers. Dit komt onder meer doordat vrouwen vaker in deeltijd werken (zie hoofdstuk 3) en daardoor minder werkervaring opbouwen. Dit verkleint de carrièrekansen van vrouwen, met op langere termijn een lager uurloon als gevolg (Chkalova en Drankier, 2014). Ook speelt mee dat in de oudere generaties vrouwen doorgaans lager opgeleid zijn dan mannen (zie hoofdstuk 2).
Leeftijd | Vrouw - overheid | Man - overheid | Vrouw - bedrijfsleven | Man - bedrijfsleven |
---|---|---|---|---|
20 | 12,77 | 12,77 | 10,81 | 10,86 |
21 | 14,54 | 13,8 | 12,69 | 12,84 |
22 | 15,87 | 14,05 | 13,7 | 13,89 |
23 | 16,7 | 15,66 | 14,3 | 14,21 |
24 | 18,34 | 16,32 | 15,52 | 14,9 |
25 | 19,68 | 17,39 | 16,46 | 16,32 |
26 | 20,33 | 19,35 | 17,58 | 17,32 |
27 | 21,42 | 20,6 | 18,39 | 18,37 |
28 | 22,24 | 20,09 | 19,04 | 19,41 |
29 | 23,14 | 21,89 | 19,9 | 20,2 |
30 | 24,05 | 22,18 | 20,29 | 21,73 |
31 | 25,52 | 23,51 | 20,79 | 21,51 |
32 | 25,85 | 24,26 | 21,11 | 22,5 |
33 | 26,54 | 25,94 | 22,23 | 23,32 |
34 | 27,42 | 27,64 | 22,91 | 24,14 |
35 | 28,45 | 26,22 | 22,59 | 24,99 |
36 | 28,13 | 28,7 | 23,26 | 25,06 |
37 | 30,15 | 28,22 | 22,44 | 26,24 |
38 | 29,09 | 29,57 | 23,23 | 26,7 |
39 | 29,94 | 29,39 | 23,58 | 26,79 |
40 | 30,37 | 30,85 | 23,44 | 28,24 |
41 | 29,78 | 31,55 | 23,35 | 27,64 |
42 | 31,1 | 34,58 | 24,16 | 28,26 |
43 | 32,34 | 31,95 | 22,94 | 28,92 |
44 | 32,08 | 33,44 | 24,15 | 29,18 |
45 | 30,29 | 32,3 | 22,84 | 29,88 |
46 | 29,59 | 32,14 | 23,28 | 29,22 |
47 | 30,21 | 31,18 | 22,65 | 29,59 |
48 | 29,44 | 33,26 | 23,26 | 31,09 |
49 | 31,3 | 32,62 | 23,04 | 31,33 |
50 | 30,26 | 33,5 | 23,04 | 30,61 |
51 | 31,06 | 33,98 | 23,11 | 31,68 |
52 | 30,64 | 32,95 | 21,85 | 31,72 |
53 | 28,91 | 33,04 | 22,37 | 31,45 |
54 | 29,65 | 35,14 | 22,97 | 30,85 |
55 | 30,07 | 32,74 | 22,96 | 29,92 |
56 | 29,31 | 33,15 | 22,61 | 31,35 |
57 | 29 | 33,19 | 21,78 | 31,1 |
58 | 30,73 | 34,26 | 22,41 | 30,62 |
59 | 29,48 | 35,68 | 21,58 | 30,26 |
60 | 29 | 35,73 | 21,5 | 30,09 |
61 | 29,53 | 33,24 | 21,72 | 30,75 |
62 | 29,75 | 34,36 | 21,2 | 29,48 |
63 | 29,04 | 34,8 | 21,01 | 28,43 |
64 | 29,46 | 35,53 | 20,58 | 28,14 |
Een lager onderwijsniveau betekent niet alleen minder uurloon, ook met eenzelfde onderwijsniveau verdienen vrouwen per uur minder dan mannen. De loonkloof tussen gelijkopgeleide mannen en vrouwen is groter in het bedrijfsleven, vooral bij hoogopgeleiden (zie m/v-stat).
Loonverschil tussen 2018 en 2020 alleen bij overheid verminderd
In de periode 2008–2020 is het loonverschil tussen mannen en vrouwen bij de overheid vrijwel voortdurend afgenomen. Na een stagnatie tussen 2016 en 2018 daalde het loonverschil van 2018 op 2020 opnieuw verder. De daling sinds 2008 komt vooral doordat bij de overheid het uurloon van vrouwen sterker is gestegen dan dat van mannen. Hier speelt onder andere mee dat er meer hoogopgeleide vrouwen dan mannen bij kwamen (zie hoofdstuk 2) en zij vrijwel allen op een hoog beroepsniveau werken. Het loonverschil in het bedrijfsleven is sinds 2008 met 3 procentpunt afgenomen (van 22 naar 19 procent). De afname deed zich voor in de periode 2008–2016, daarna is het loonverschil in het bedrijfsleven niet meer veranderd.
Overheid | Bedrijfsleven | |
---|---|---|
2008 | 16 | 22 |
2010 | 14 | 21 |
2012 | 11 | 21 |
2014 | 10 | 20 |
2016 | 8 | 19 |
2018 | 8 | 19 |
2020 | 6 | 19 |
Gecorrigeerd loonverschil kleiner geworden
Werkende vrouwen en mannen hebben niet per se dezelfde leeftijd, werkervaring of hetzelfde beroepsniveau. Als er geen verschillen in persoons- en baankenmerken tussen hen zouden zijn, zou het loonverschil bij de overheid 3 procent zijn in 2020, en in het bedrijfsleven 6 procent. Het gecorrigeerde loonverschil (zie kader) is in beide sectoren gedaald tussen 2018 en 2020. Bij de overheid was tussen 2016 en 2018 ook al een daling.
Leeftijdsverschillen verklaren een belangrijk deel van de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Bij de overheid en in het bedrijfsleven werken meer oudere mannen dan vrouwen, en oudere werknemers verdienen doorgaans meer dan jongere. Behalve leeftijd zijn ook arbeidsduur, sector, beroepsniveau en leidinggeven belangrijke verklarende factoren van de loonkloof (zie Van der Vliet, Van Wissen-Floris, Mattijssen, Borghuis en Bosman, 2022). Aangezien niet met alle verschillen tussen mannen en vrouwen rekening gehouden is, hoeven de resterende loonverschillen bij de overheid en het bedrijfsleven niet op discriminatie te duiden.
Overheid | Bedrijfsleven | |
---|---|---|
2008 | 7 | 9 |
2010 | 6 | 8 |
2012 | 4 | 8 |
2014 | 5 | 7 |
2016 | 5 | 7 |
2018 | 4 | 7 |
2020 | 3 | 6 |
Ongecorrigeerde en gecorrigeerde loonverschillen
Het CBS berekent sinds 2008 ongecorrigeerde en gecorrigeerde loonverschillen voor werknemers in het bedrijfsleven en bij de overheid. Het ongecorrigeerd loonverschil is het procentuele verschil tussen het gemiddelde bruto-uurloon van mannen en het gemiddelde bruto-uurloon van vrouwen. Bij de berekening van het gecorrigeerde beloningsverschil zijn mannen en vrouwen met vergelijkbare achtergrondkenmerken in vergelijkbare banen het uitgangspunt. Om de invloed van extreem hoge uurlonen op de resultaten te verminderen zijn log-getransformeerde uurlonen gebruikt voor de berekening van het gecorrigeerde beloningsverschil. Omdat de ongecorrigeerde loonverschillen zijn berekend zonder gebruik te maken van deze log-transformatie, zijn de ongecorrigeerde en gecorrigeerde loonverschillen niet zonder meer met elkaar te vergelijken. Het gecorrigeerde loonverschil komt naar voren uit een statistische analyse, die rekening houdt met verschillen tussen mannen en vrouwen in de volgende achtergrondkenmerken:
- kenmerken van de werknemer: leeftijd, herkomst, opleiding (niveau en richting), werkervaring, arbeidshandicap, huishoudenssituatie, inkomen partner;
- kenmerken van de werkgever: sector, aantal werknemers, aandeel vrouwen, winstgevendheid, vestigingsregio;
- kenmerken van de baan: beroepsniveau, contractvorm, voltijd/deeltijd, soort arbeidsrelatie, leidinggeven, managementfunctie.
Als er loonverschillen overblijven na correctie voor verschillen in achtergrondkenmerken van werknemers, betekent dit niet zonder meer dat er sprake is van beloningsdiscriminatie. Beloningsdiscriminatie houdt in dat er geen ‘gelijk loon voor arbeid van gelijke waarde’ wordt toegepast. Het is met de beschikbare onderzoeksgegevens echter niet exact meetbaar wat ‘arbeid van gelijke waarde’ en wat ‘gelijke beloning’ is. Een loonverschil betekent dus niet per se dat er sprake is van beloningsdiscriminatie. Voor meer informatie zie Van der Vliet et al. (2022).
Steeds meer vrouwen onder topinkomens
Het bruto jaarinkomen uit werk van vrouwen was gemiddeld 39,3 duizend euro in 2020, dat van werkende mannen bedroeg 60,7 duizend euro (zie m/v-stat). Dit verschil komt vooral doordat vrouwen meestal in deeltijd werken. Ook het lagere uurloon speelt een rol. Bovenaan de inkomensladder, in de top 1% van bevolking met inkomen uit werk, zijn vrouwen met 16,7 procent in 2020 in de minderheid. Wel is het aandeel vrouwen onder topinkomens gegroeid. In 2008 bedroeg het nog 9,7 procent (CBS, 2022a). Tussen 2010 en 2020 groeide het aandeel relatief hard, in lijn met de toename van vrouwen in de top van grote bedrijven en organisaties (CBS/SCP, 2020).
4.2Neemt de economische zelfstandigheid toe?
Vrouwen steeds vaker economisch zelfstandig
In 2021 was 66,3 procent van alle niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 jaar tot de AOW-leeftijd economisch zelfstandig (zie Begrippen). Al een aantal jaren stijgt het aandeel vrouwen dat netto minstens het bijstandsniveau verdient (1 080 euro per maand in 2021). Deze groeiende economische zelfstandigheid is in lijn met één van de doelstellingen van het emancipatiebeleid (zie OCW, 2022). Gedurende de vorige economische crisis tot 2014 bleef het aandeel economisch zelfstandige vrouwen min of meer gelijk. Tussen 2014 en 2019 was er een relatief sterke toename. Daarbij speelt de gestegen arbeidsduur een rol: vrouwen werken steeds vaker in een grote deeltijdbaan van 28 tot 35 uur per week. In corona- en crisisjaar 2020 vlakte de groei bij vrouwen af, maar dat herstelde zich in 2021.
Bij mannen volgt het percentage economisch zelfstandigen de conjunctuur. In de vorige economische crisis en ook in 2020 daalde het aandeel economisch zelfstandige mannen. In 2021 steeg dit aandeel weer en was 81,4 procent van de mannen economisch zelfstandig.
Ook steeds meer vrouwen met minstens het minimumloon
De grens voor economische zelfstandigheid gaat uit van een inkomensminimum voor een alleenstaande. Om ook met kinderen te kunnen rondkomen, hanteert de overheid een tweede maat voor het meten van de vordering van het emancipatiebeleid: financiële onafhankelijkheid (OCW, 2022). Daarbij ligt de drempelwaarde hoger: het verdiende inkomen moet minstens het minimumloon (1 540 euro per maand in 2021) bedragen (zie ook Begrippen). Het aandeel financieel onafhankelijke vrouwen en mannen is uiteraard lager dan het aandeel economisch zelfstandigen. De financiële onafhankelijkheid liet bij vrouwen en mannen dezelfde trends zien als de economische zelfstandigheid. Mannen zijn vaker financieel onafhankelijk (77 tegen 56 procent), maar het verschil is kleiner geworden. Met name moeders met een partner zijn nu vaker financieel onafhankelijk (zie m/v-stat).
van 15 jaar tot AOW-leeftijd)Verberg tabel4.2.1 Economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid (% van niet-onderwijsvolgenden
van 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Economische zelfstandigheid vrouw | Economische zelfstandigheid man | Financiele onafhankelijkheid vrouw | Financiele onafhankelijkheid man | |
---|---|---|---|---|
'11 | 56,5 | 78,9 | 42,3 | 73,1 |
'12 | 56,8 | 78,2 | 42,6 | 72,3 |
'13 | 56,7 | 77,3 | 43,5 | 71,6 |
'14 | 57,1 | 77,5 | 44,8 | 72 |
'15 | 57,9 | 78,2 | 45,9 | 72,7 |
'16 | 59,3 | 79 | 48,5 | 74,1 |
'17 | 60,7 | 79,7 | 50 | 74,9 |
'18 | 62,5 | 80,8 | 51,6 | 76 |
'19 | 64 | 81,4 | 53,1 | 76,6 |
'20 | 64,4 | 80,3 | 53,7 | 75,6 |
'21* | 66,3 | 81,4 | 55,8 | 76,6 |
Scheiden en economische zelfstandigheid
Een vijfde van de vrouwen die scheiden is in het jaar na de scheiding aangewezen op een uitkering. Bij de groep die voor de scheiding geen uitkering had, betrof het vaak een (aanvullende) bijstandsuitkering. In de vijf jaren na de scheiding gaat een deel van de vrouwen met een uitkering werken en bereikt daarmee economische zelfstandigheid. Nog vaker komt het voor dat gescheiden vrouwen met een kleine baan meer uren gaan werken en zo economisch zelfstandig worden. Door deze ontwikkelingen neemt de economische zelfstandigheid van vrouwen in de vijf jaren na de scheiding toe. Voor mannen verandert bij een scheiding maar weinig in hun sociaaleconomische positie. Het aandeel uitkeringsontvangers neemt kort na de scheiding wat toe, terwijl het aandeel economisch zelfstandigen licht daalt. Vijf jaar na de scheiding zijn de mannen weer vrijwel even vaak economisch zelfstandig als voor de scheiding (Van den Brakel en Herbers, 2021).
De koopkracht van vrouwen vermindert meestal sterk bij een scheiding, terwijl die bij mannen doorgaans wat toeneemt. In de jaren na de scheiding herstelt de koopkracht van de gescheiden vrouwen zich grotendeels weer. Hun koopkracht stijgt dan sterker dan die van de gescheiden mannen. Behalve de toename in economische zelfstandigheid speelt daarbij ook een rol dat een deel van de gescheiden vrouwen opnieuw gaat samenwonen wat een positief effect heeft op hun koopkracht. Vijf jaar na de scheiding ligt alleen de gemiddelde koopkracht van vrouwen zonder nieuwe partner nog onder het niveau van voor de scheiding.
3 op de 4 vrouwen willen economisch zelfstandig zijn
Uit het onderzoek Emancipatieopinies (zie Bronnen) blijkt dat het merendeel van de bevolking van 16 tot 65 jaar (exclusief onderwijsvolgenden) economische zelfstandigheid belangrijk vindt. Mannen geven dit echter vaker aan dan vrouwen en vinden het ook vaker belangrijk om zoveel te verdienen dat in het eigen levensonderhoud en dat van de (eventuele) kinderen kan worden voorzien. Wel zijn er minder vrouwen en mannen die zichzelf (en de kinderen) kunnen onderhouden (zie figuur 4.2.1) dan er willen. Vooral bij vrouwen is dit verschil groot.
In veel relaties is de man hoofdkostwinner (Portegijs, 2018) en in lijn daarmee geven mannen ook vaker aan dat zij wel moeten werken, omdat het inkomen niet gemist kan worden. Ook het verdienen van geld om het financieel goed te hebben vinden relatief veel mannen belangrijk. Wel ligt het verschil in mening tussen mannen en vrouwen hier minder ver uiteen. Verder geven mannen vaker aan door te willen groeien naar een hoger salaris dan vrouwen.
Vrouw | Man | |
---|---|---|
% (helemaal) eens | ||
Ik wil in mijn werk doorgroeien naar een hoger salaris | 54 | 64 |
Ik vind het belangrijk geld te verdienen zodat ik/wij het financieel goed hebben | 84 | 88 |
Ik vind het belangrijk om zelf zoveel te verdienen dat ik in mijn eigen levensonderhoud en dat van mijn eventuele kinderen kan voorzien | 74 | 85 |
Ik moet wel werken, mijn inkomen kan niet gemist worden | 55 | 72 |
Ik vind het belangrijk dat ik economisch zelfstandig ben (economisch zelfstandig wil zeggen met betaald werk minstens 1 000 euro netto per maand verdienen) | 75 | 87 |
Significante verschillen tussen vrouwen en mannen (p<0,05) zijn vetgedrukt.
1)Bevolking van 16 tot 65 jaar, exclusief onderwijsvolgenden.
Meer mannen dan vrouwen vinden voldoende inkomen en economische zelfstandigheid belangrijk. Vooral vrouwen met een partner en kinderen hechten er minder belang aan zichzelf en de kinderen te kunnen onderhouden, terwijl mannen die samenwonen juist relatief vaak aangeven dat hun inkomen niet gemist kan worden (zie tabel B.4.2.1).
Vrouwen vaker dan mannen werkzaam zonder economisch zelfstandig te zijn
Van de mannen die niet economisch zelfstandig zijn, was het merendeel afhankelijk van een uitkering. Dat geldt ook voor vrouwen. Maar vaker dan mannen hebben niet-economisch zelfstandige vrouwen wel werk, maar was het verdiende inkomen te laag om economisch zelfstandig te zijn. Dat komt vooral doordat vrouwen meer in deeltijd werken (zie paragraaf 3.1) en gemiddeld een lager uurloon hebben (zie paragraaf 4.1). 7 procent van de vrouwen had geen eigen inkomen. Vaak hebben deze vrouwen een partner met inkomen.
van 15 jaar tot AOW-leeftijd)Verberg tabel4.2.3 Economische zelfstandigheid en sociaaleconomische positie, 2021* (% van niet-onderwijsvolgenden
van 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Economisch zelfstandig | Niet-economisch zelfstandig: werk | Niet-economisch zelfstandig: uitkering | Niet-economisch zelfstandig: geen inkomen | |
---|---|---|---|---|
Vrouwen | 66,3 | 10,9 | 15,7 | 7,1 |
Mannen | 81,4 | 4,9 | 11,9 | 1,7 |
Werkende mannen vaker economisch zelfstandig dan werkende vrouwen
Van de werkende mannen is 90 procent economisch zelfstandig, tegenover 81 procent van de werkende vrouwen. Een vast arbeidscontract levert vrijwel altijd een inkomen boven het bijstandsniveau op. Met een flexibel contract zijn gemiddeld 7 op de 10 werkenden economisch zelfstandig, en vrouwen (67 procent) zijn dan minder vaak economisch zelfstandig dan mannen (77 procent). Vrouwen die actief zijn als zelfstandige zonder personeel zijn met 55 procent het minst vaak economisch zelfstandig. Dit heeft te maken niet alleen te maken met de relatief korte werkweek van vrouwelijke zzp’ers. Ook de doorgaans laagbetaalde beroepen waarin zij verhoudingsgewijs vaak werken, zoals kapper, schoonheidsspecialist of exploitant van een webwinkel, spelen een rol (CBS, 2020).
van 15 jaar tot AOW-leeftijd)Verberg tabel4.2.4 Economische zelfstandigheid werkenden, 20201) (% van niet-onderwijsvolgende werkenden
van 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Vrouwen | Mannen | |
---|---|---|
Werknemer met vaste arbeidsrelatie | 90,8 | 98,0 |
Werknemer met flexibele arbeidsrelatie | 67,2 | 77,1 |
Zelfstandige zonder personeel | 54,6 | 78,0 |
Zelfstandige met personeel | 81,6 | 88,9 |
1)Meest recente cijfers over positie in de werkkring betreffen 2020. |
4.3Maken onderwijsniveau en herkomst uit?
Hoogopgeleide vrouwen vaakst economisch zelfstandig
In 2021 was 66 procent van de vrouwen van 15 jaar tot AOW-leeftijd (exclusief scholieren en studenten) economisch zelfstandig. Dit aandeel ligt een stuk hoger onder hoogopgeleide vrouwen. Van deze groep was 82 procent economisch zelfstandig, tegenover respectievelijk 67 procent en 37 procent van de middelbaar- en laagopgeleide vrouwen. Hoogopgeleiden werken vaker en meer uren, en verdienen per uur meer (zie paragraaf 4.1). Laagopgeleide vrouwen hebben verreweg het vaakst een uitkering, meestal is dat een bijstandsuitkering. Ook hebben ze het vaakst geen eigen inkomen. Onder hoogopgeleide vrouwen komt het juist het minst vaak voor dat ze werken zonder economisch zelfstandig te zijn.
van 15 jaar tot AOW-leeftijd)Verberg tabel4.3.1 Economische zelfstandigheid en sociaaleconomische positie, 2021* (% van niet-onderwijsvolgenden
van 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Economisch zelfstandig | Niet-economisch zelfstandig: werk | Niet-economisch zelfstandig: uitkering | Niet-economisch zelfstandig: geen inkomen | ||
---|---|---|---|---|---|
Laag opgeleid |
Vrouw, Laag opgeleid |
36,6 | 16 | 33,4 | 14 |
Laag opgeleid |
Man, Laag opgeleid |
65,9 | 7,1 | 24,5 | 2,5 |
Middelbaar opgeleid |
Vrouw, Middelbaar opgeleid |
67,4 | 12,5 | 13,9 | 6,2 |
Middelbaar opgeleid |
Man, Middelbaar opgeleid |
83,5 | 4,9 | 10,1 | 1,5 |
Hoog opgeleid |
Vrouw, Hoog opgeleid |
82,2 | 6,1 | 7,5 | 4,1 |
Hoog opgeleid |
Man, Hoog opgeleid |
89,3 | 3,2 | 5,9 | 1,6 |
Op elk onderwijsniveau zijn mannen vaker economisch zelfstandig dan vrouwen. Het kleinst is het man-vrouwverschil bij de hoogopgeleiden, het grootst bij de laagopgeleiden. In de laatste groep is het aandeel economisch zelfstandigen onder mannen bijna 2 keer zo hoog als onder vrouwen.
Vooral hoogopgeleiden hechten aan economische zelfstandigheid
Meer mannen dan vrouwen hechten belang aan een eigen inkomen en economische zelfstandigheid (zie paragraaf 4.2). Dit verschil komt ook naar voren binnen alle onderwijsniveaus. Uitzondering hierop is het verdienen van geld om het gezamenlijk financieel goed te hebben, wat vrouwen vrijwel even belangrijk vinden als gelijkgeschoolde mannen. Hoogopgeleide vrouwen vinden het echter wel van groter belang dan lager opgeleide vrouwen (zie tabel B.4.3.1).
In Nederland geboren vrouwen het vaakst economisch zelfstandig
Onder vrouwen met een Nederlandse herkomst was het aandeel economisch zelfstandigen met 70 procent bovengemiddeld. Bij in Nederland geboren vrouwen met een of twee ouders geboren in het buitenland was het aandeel iets kleiner. Van deze tweede generatie zijn vrouwen met een Indonesische, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst door hun gemiddeld hoge arbeidsparticipatie en lange werkweek relatief vaak economisch zelfstandig. Dit in tegenstelling tot de tweede generatie vrouwen met een Turkse of Marokkaanse herkomst: zij hebben in verhouding vaak een uitkering of geen inkomen (zie CBS, 2022b).
Het verschil tussen de tweede generatie en migranten is groot. Zo is het aandeel economisch zelfstandigen onder tweede-generatievrouwen met een Turkse, Marokkaanse of Indonesische herkomst ongeveer 14 procentpunt hoger dan onder migrantenvrouwen met deze herkomst.
Minderheid vrouwen uit vluchtelingenlanden economisch zelfstandig
Onder vrouwen geboren in het buitenland is de helft economisch zelfstandig. Van de vrouwen uit de vluchtelingenlanden Syrië, Somalië en Eritrea heeft de meerderheid een uitkering, meestal een bijstandsuitkering (zie CBS, 2022b). Deze vrouwen zijn minder vaak economisch zelfstandig dan vrouwen met een Iraakse, Iraanse of Afghaanse herkomst. Desalniettemin is ook een minderheid van de migrantenvrouwen uit Irak, Iran of Afghanistan economisch zelfstandig. Met 6 op de 10 zijn verhoudingsgewijs veel migrantenvrouwen uit een nieuw-EU land economisch zelfstandig.
Mannen met een nieuwe-EU herkomst, zowel migranten als de tweede generatie, zijn eveneens relatief vaak economisch zelfstandig. Dat geldt ook voor mannen met een Indonesische herkomst. Met een Turkse of Marokkaanse herkomst verdienen betrekkelijk weinig mannen minimaal het bijstandsniveau.
Geboren in Nederland of buitenland | Herkomst | Vrouwen | Mannen |
---|---|---|---|
Geboren in Nederland | Beide ouders geboren in Nederland, Geboren in Nederland | 70,2 | 85,1 |
Geboren in Nederland | , Geboren in Nederland | . | . |
Geboren in Nederland | 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland, Geboren in Nederland | 67,6 | 75 |
Geboren in Nederland | , Geboren in Nederland | . | . |
Geboren in Nederland | Nieuwe EU, Geboren in Nederland | 63,4 | 81,3 |
Geboren in Nederland | Turkije, Geboren in Nederland | 43 | 66,2 |
Geboren in Nederland | Marokko, Geboren in Nederland | 41,7 | 57,7 |
Geboren in Nederland | Suriname, Geboren in Nederland | 64,8 | 70 |
Geboren in Nederland | Nederlandse Cariben, Geboren in Nederland | 63,1 | 70,9 |
Geboren in Nederland | Indonesië, Geboren in Nederland | 65,7 | 80,3 |
Geboren in buitenland | Totaal, Geboren in buitenland | 50,3 | 69,2 |
Geboren in buitenland | , Geboren in buitenland | . | . |
Geboren in buitenland | Nieuwe EU, Geboren in buitenland | 63,2 | 81,7 |
Geboren in buitenland | Turkije, Geboren in buitenland | 29,6 | 62,2 |
Geboren in buitenland | Marokko, Geboren in buitenland | 27,2 | 55,3 |
Geboren in buitenland | Suriname, Geboren in buitenland | 61,1 | 67,9 |
Geboren in buitenland | Nederlandse Cariben, Geboren in buitenland | 59,2 | 68,9 |
Geboren in buitenland | Indonesië, Geboren in buitenland | 51,7 | 73,3 |
Geboren in buitenland | Iran, Geboren in buitenland | 45,9 | 59,6 |
Geboren in buitenland | Afghanistan, Geboren in buitenland | 36,1 | 58,2 |
Geboren in buitenland | Irak, Geboren in buitenland | 30,2 | 49,9 |
Geboren in buitenland | Somalië, Geboren in buitenland | 20,5 | 51,9 |
Geboren in buitenland | Eritrea, Geboren in buitenland | 14,2 | 63,2 |
Geboren in buitenland | Syrië, Geboren in buitenland | 9,1 | 36,1 |
4.4In het kort
Loonverschil afgenomen
Het gemiddelde uurloon van vrouwelijke werknemers is lager dan dat van mannelijke werknemers. Bij de overheid verdienen vrouwen 6 procent minder dan mannen, in het bedrijfsleven 19 procent. Het verschil is vooral bij de overheid kleiner geworden. In 2008 was het nog 16 procent, in het bedrijfsleven was het toen 22 procent. Het feit dat vrouwen minder verdienen, is deels toe te schrijven aan onder meer verschillen in arbeidsduur, leeftijd en leidinggeven. Maar ook als mannen en vrouwen op deze en andere kenmerken niet verschillen, is het uurloon van vrouwen lager: bij de overheid 3 procent en in het bedrijfsleven 6 procent. Deze zogenoemde gecorrigeerde loonkloof is in beide sectoren kleiner geworden sinds 2008.
Steeds meer economisch zelfstandige vrouwen
Het aandeel vrouwen dat economisch zelfstandig is, neemt al acht jaar onafgebroken toe. In 2021 was het ruim 66 procent. De groei was alleen in het eerste coronajaar wat minder sterk. Bij mannen viel na zes jaar stijging het aandeel economisch zelfstandigen in 2020 terug, en kwam in 2021 weer uit op het niveau van voor corona (ruim 81 procent). Er zijn meer vrouwen en mannen die economisch zelfstandig willen zijn (75 en 87 procent) dan dat er zijn. Niet-economisch zelfstandige mannen en vrouwen hebben meestal een uitkering, en vrouwen hebben ook relatief vaak een baan die te weinig inkomen oplevert om van te kunnen leven.
Onderwijsniveau en herkomst maken uit
Hoogopgeleide vrouwen en mannen vinden economische zelfstandigheid belangrijker dan lager opgeleiden, en zijn het ook vaker. Vooral onder laagopgeleide vrouwen is het aandeel economisch zelfstandigen klein en het verschil met mannen is in deze groep het grootst. Met een hoog onderwijsniveau liggen de percentages onder vrouwen en mannen het dichtst bij elkaar. Ook herkomst maakt uit voor de economische zelfstandigheid. In Nederland geboren vrouwen zijn vaker economisch zelfstandig dan in het buitenland geboren vrouwen. Vooral bij een Turkse, Marokkaanse en Indonesische herkomst is dat zo. Bij vrouwen met een Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst is het verschil tussen migranten en de tweede generatie klein.
4.5Begrippen
Het bruto-uurloon is het loon voor aftrek van de loonheffing, de werknemerspremies voor pensioen en vut, het spaarloon en de premies voor werknemersverzekeringen. Werkgeversbijdragen behoren niet tot het bruto uurloon. Ook bijzonder beloning en overwerkloon tellen niet mee in het brutoloon. Het bruto-uurloon is het bruto-maandloon gedeeld door 1/12 van de jaarlijkse arbeidsduur. Dit is het uurloon dat zou gelden als per maand een evenredig deel van adv-, vakantie- en feestdagen, waarop werknemers recht hebben, zou worden opgenomen.
Economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid zijn begrippen die beleidsmatig verbonden zijn met het bestaansminimum. Iemand wordt als economisch zelfstandig beschouwd als het individuele netto jaarinkomen uit arbeid en eigen onderneming op of boven de drempelwaarde ligt van de beleidsnorm voor het individuele inkomensminimum. Die drempelwaarde is gelijkgesteld aan 70 procent van het wettelijke netto minimumloon, oftewel de netto bijstand van een alleenstaande in het verslagjaar. Iemand met een netto jaarinkomen uit werk van minstens 100 procent van het minimumloon wordt als financieel onafhankelijk beschouwd. In 2021 bedroeg de grens voor economische zelfstandigheid 1 080 euro per maand. Voor financiële onafhankelijkheid was dat 1 540 per maand. Economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid worden in de Emancipatiemonitor vastgesteld bij mensen van 15 jaar tot AOW-leeftijd exclusief scholieren en studenten. De cijfers komen uit het Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (zie Bronnen).
In hoofdstuk 4 is het hoogst behaalde onderwijsniveau vastgesteld van de bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd exclusief scholieren en studenten.
- Laag onderwijsniveau: dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1).
- Middelbaar onderwijsniveau: dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo2), de vakopleiding (mbo3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo4).
- Hoog onderwijsniveau: dit omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.
Het CBS hanteert sinds begin 2022 een nieuwe herkomstindeling. De nieuwe herkomstindeling bestaat uit twee onderdelen: wel of niet geboren in Nederland, en herkomstland. De indeling kijkt eerst of een inwoner zelf in Nederland of het buitenland geboren is, en vervolgens waar de ouders geboren zijn. In het buitenland geboren inwoners duidt het CBS ook met migranten aan. In Nederland geboren inwoners met een of twee in het buitenland geboren ouders behoren tot de zogenoemde tweede generatie. Is iemand zelf en zijn ook beide ouders geboren in Nederland, dan heeft diegene een Nederlandse herkomst. Voor herkomstland is een nieuwe hoofdindeling gemaakt op basis van werelddelen en veelvoorkomende immigratielanden. In hoofdstuk 4 van de Emancipatiemonitor worden behalve de klassieke migratielanden Turkije, Marokko, Suriname, de Nederlandse Cariben en Indonesië ook de nieuwe EU-lidstaten als groep onderscheiden. Tot de nieuwe-EU behoren Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Bulgarije, Roemenië en Kroatië. Verder komen in hoofdstuk 4 cijfers over migranten uit de vluchtelingenlanden Afghanistan, Eritrea, Irak, Iran, Syrië en Somalië aan bod.
Bij een migrant is het herkomstland het geboorteland. Het herkomstland van iemand die tot de tweede generatie behoort is het geboorteland van de moeder, tenzij dat ook Nederland is of onbekend. In dat geval is het herkomstland het geboorteland van de vader.
4.6Literatuur
Literatuur
Brakel, M. van den en D. Herbers (2021). De inkomenssituatie na een scheiding. Statistische Trends, september.
CBS (2020). Genderscan van ondernemerschap in Nederland.
CBS (2022a). Materiële Welvaart in Nederland 2022.
CBS (2022b). Integratie en Samenleven 2022.
CBS/SCP (2020). Emancipatiemonitor 2020.
Chkalova, K. en R. Drankier (2014). Vrouwen tussen 25 en 30 jaar verdienen per uur meer dan mannen.
Portegijs, W. (2018). Ons geld; Vrouwen en mannen over het belang van inkomen en economische zelfstandigheid voor vrouwen. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau.
OCW (2022). Emancipatie: een opdracht voor ons allen. Emancipatienota 2022-2025. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 18 november.
Van der Vliet, R., J. Van Wissen-Floris, L. Mattijssen, J. Borghuis en F. Bosman (2022). Monitor loonverschillen mannen en vrouwen, 2020. Den Haag: CBS.