Foto omschrijving: Amsterdam, Joggen in het Westerpark. Vader en moeder met baby in kinderwagen.

(Gezond) leven

Op welke leeftijd beleven mannen en vrouwen belangrijke mijlpalen, zoals trouwen, de geboorte van het eerste kind en pensionering? Hoe oud worden ze gemiddeld? Wie voelt zich gezonder: mannen of vrouwen? En wat zijn de man-vrouwverschillen in roken, drinken en bewegen? Dit hoofdstuk gaat in op de levensloop en de gezondheid van mannen en vrouwen.

1.1Anders van jong naar oud?

Vrouwen jonger dan mannen van kind naar zelfstandigheid

Vrouwen maken de overgang naar een zelfstandig bestaan doorgaans op jongere leeftijd dan mannen. Ze gaan gemiddeld genomen op jongere leeftijd uit huis, beginnen eerder aan relaties en zijn jonger als ze hun eerste kind krijgen (zie figuur 1.1.1). In 2020 verlieten vrouwen gemiddeld met 23 jaar het ouderlijk huis, mannen waren 24,4 jaar. Vrouwen stappen vaker direct vanuit het ouderlijk huis in een relatie dan mannen en zijn jonger als ze voor het eerst gaan samenwonen: gemiddeld zijn ze ruim 26 jaar, mannen zijn twee jaar ouder. Een huwelijk – als dat er al komt – volgt pas op latere leeftijd. In 2021 waren vrouwen gemiddeld 31,9 bij hun eerste huwelijk, mannen waren 34,3 jaar. De gemiddelde leeftijd bij de geboorte van het eerste kind ligt lager. Van 6 van de 10 kinderen zijn de ouders bij de geboorte (nog) niet getrouwd. Vrouwen waren in 2021 gemiddeld 30,3 jaar toen ze voor het eerst moeder werden, mannen zijn bij de komst van het eerste kind van hun partner doorgaans ruim tweeëneenhalf jaar ouder.

In deze figuur is voor mannen en vrouwen weergegeven op welke leeftijd zij gemiddeld belangrijke mijlpalen, zoals trouwen en de geboorte van het eerste kind, meemaken. 1.1.1 Gemiddelde leeftijd 1) bij levensloopgebeurtenissen Uit huis Pensioen levensverwachting Geboorte eerste kind Eerste huwelijk 23,0 30,3 31,9 65,0 83,0 24,4 32,8 34,3 65,5 79,7 Man Vrouw 2021 2021 Legenda 1) Leeftijd op 31 december in het jaar van de gebeurtenis, behalve bij leeftijd uit huis en leeftijd pensioen van werknemers. Leeftijd bij uit huis gaan betreft 2020.

Vrouwen op jongere leeftijd met pensioen

Vrouwen leven gemiddeld genomen langer dan mannen, maar gaan op wat jongere leeftijd met pensioen. Vrouwelijke werknemers waren in 2021 gemiddeld een half jaar jonger bij pensionering (zie Begrippen) dan mannelijke werknemers, met 65,0 jaar tegenover 65,5 jaar. Vanaf 2007 is de pensioenleeftijd steeds gestegen, behalve in 2021 (CBS, 2022a). Vanaf 2013 houdt de gemiddelde pensioenleeftijd van werknemers min of meer gelijke tred met de dan geldende AOW-leeftijd. De AOW-leeftijd is in 2020 en 2021 niet verhoogd en bleef 66 jaar en 4 maanden.

Leeftijd uit huis en trouwleeftijd schuiven op

Jongeren maken belangrijke stappen in hun levensloop op steeds latere leeftijd. De gemiddelde leeftijd waarop kinderen het ouderlijk huis verlaten is in acht jaar tijd met bijna een jaar gestegen. In 2012 waren vrouwen nog 22,0 jaar en mannen 23,5 jaar. Flexibilisering van de arbeidsmarkt en een krappe woningmarkt, ook voor kamers in studentensteden, spelen daarbij waarschijnlijk een rol (Stoeldraijer, Te Riele, Van Duin en Van der Reijden, 2021), maar ook de afschaffing van de basisbeurs en de invoering van het sociaal leenstelsel (Van den Berg en Van Gaalen, 2018).

Ook de leeftijd bij het eerste huwelijk is steeds verder opgeschoven, mede doordat het gebruikelijk is geworden om eerst een periode ongehuwd samen te wonen. Aan het begin van de jaren zeventig waren vrouwen nog geen 23 jaar op hun trouwdag, mannen waren zo’n twee jaar ouder. Ook de afgelopen tien jaar is de leeftijd bij het eerste huwelijk verder gestegen. In 2011 waren vrouwen nog 30,9 en mannen 33,0 jaar. In 2021 was dit respectievelijk 31,9 en 34,3 jaar.

Steeds later moeder

Sinds de jaren zeventig is de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen voor het eerst moeder worden jaar na jaar gestegen, van 24,3 jaar in 1970 naar 29,4 jaar in 2005. Na een periode waarin de leeftijd bij het eerste moederschap vrijwel stabiel bleef, worden vrouwen sinds 2013 weer op steeds hogere leeftijd moeder. Mannen zijn bij de komst van het eerste kind van hun partner doorgaans tweeëneenhalf tot drie jaar ouder dan vrouwen. Ook bij hen is de leeftijd waarop ze voor het eerst vader worden de afgelopen tien jaar gestegen, maar minder snel.

Het gemiddeld kindertal per vrouw is gedaald, van 1,80 in 2010 naar 1,55 in 2020. In 2021 werden voor het eerst sinds 2010 weer meer kinderen geboren, gemiddeld 1,62 kinderen per vrouw. Vooral dertigers kregen vaker een kind (CBS, 2021). Aangenomen wordt dat dit cijfer in de toekomst nog wat verder zal stijgen tot 1,70, omdat een deel van de huidige kinderloze vrouwen waarschijnlijk alsnog moeder wordt (Stoeldraijer, Van Duin, De Regt, Van der Reijden en Te Riele, 2021).

1.1.2Leeftijd bij geboorte eerste kind en kindertal
Gemiddelde leeftijd bij geboorte eerste kind Gemiddeld kindertal per vrouw
vrouw man1)
jaar
2000 29,1 32,0 1,72
2005 29,4 32,5 1,71
2010 29,4 32,4 1,80
2015 29,6 32,5 1,66
2016 29,7 32,6 1,66
2017 29,8 32,7 1,62
2018 29,9 32,7 1,59
2019 30,0 32,8 1,57
2020 30,1 32,9 1,55
2021 30,3 32,8 1,62

1) Bij geboorte van het eerste kind van de moeder.

De toename van de gemiddelde leeftijd van moeders bij de geboorte past in een al langer durende trend: er zijn steeds minder jonge moeders en steeds meer oudere moeders. Ook het aantal tienermoeders neemt af. In 2021 werden ruim 1 duizend kinderen geboren bij een moeder onder de twintig. Dat komt neer op 2,1 moeders per duizend 15- tot 20‑jarige meisjes. Tien jaar geleden waren dat er nog 2,3 duizend, ofwel 4,9 per duizend tienermeisjes. Ruim 80 procent van de tienermoeders is 18 of 19 jaar oud.

Een van de redenen voor het verdere uitstel van het ouderschap wordt gezocht in de toegenomen onzekerheid waar jongvolwassenen mee te maken hebben. Het duurt langer voordat ze een vaste baan, voldoende inkomen, een stabiele relatie en een geschikte woning hebben. Voor velen zijn dat voorwaarden voor de start van een gezin (Loozen en Kloosterman, 2019; Van Wijk en Chkalova, 2020). Daarnaast speelt dat vrouwen steeds vaker hoger onderwijs volgen (zie hoofdstuk 2). Jonge vrouwen combineren hun opleiding meestal niet met het moederschap en na hun opleiding willen ze vaak eerst gaan werken (Te Riele en Loozen, 2017). Hoogopgeleide vrouwen beginnen dan ook later aan kinderen dan vrouwen met een lager opleidingsniveau. Van de generatie geboren in 1990 was 65 procent van de laagopgeleide vrouwen op 30‑jarige leeftijd moeder, van de middelbaaropgeleiden was dat 55 procent en van de hoogopgeleide vrouwen 34 procent.

Hoogopgeleide vrouwen het vaakst kinderloos

Niet alle vrouwen krijgen kinderen. Van de generatie vrouwen geboren tussen 1955 en 1970 is rond de 18 procent kinderloos gebleven. Bij de vrouwen die geboren werden tussen 1935 en 1945 was dat nog 11 procent (zie Statline). Van de vrouwen uit 1975 was 19 procent nog kinderloos op 45‑jarige leeftijd. Bij de in dat jaar geboren mannen is dat percentage met 28 een stuk groter. Deze percentages zullen naar verwachting nog wat dalen, omdat er mannen en vrouwen zijn die op latere leeftijd alsnog kinderen krijgen. Onder hoogopgeleide vrouwen is het aandeel dat, uit eigen keuze of ongewenst, geen kinderen krijgt groter dan onder lager opgeleide vrouwen. Van de hoogopgeleide vrouwen geboren in 1975 had ruim 20 procent geen kinderen op 45‑jarige leeftijd, van de middelbaar- en laagopgeleiden was dat 17 procent. Bij de mannen zijn het juist de laagopgeleiden die het vaakst kinderloos blijven.

1.1.3 Kinderloos op 45-jarige leeftijd (% van geboortegeneratie 1975)
Vrouwen Mannen
Laag 17,5 33,2
Middelbaar 17,2 25,8
Hoog 20,4 23

Meer vrouwen dan mannen alleenstaande ouder

Vrouwen wonen vaker alleen met kinderen dan mannen. Van de vrouwen van 25 tot 55 jaar was bijna 11 procent op 1 januari 2022 een alleenstaande ouder. Bij de mannen was dat bijna 2 procent. Vooral onder vrouwen tussen de 40 en 50 jaar is dit percentage hoog. Meestal is de reden een echtscheiding. Als stellen uit elkaar gaan, blijven de kinderen in 70 procent van de gevallen (voornamelijk) bij de moeder wonen (CBS, 2017a). Hoewel het aantal echtscheidingen de laatste jaren is gedaald, eindigt van alle huwelijken naar verwachting nog altijd ongeveer een derde in een echtscheiding (zie Statline). Samenwoonrelaties zijn nog minder stabiel, ook wanneer er kinderen zijn (Kooiman, 2022). Daarnaast komt het voor dat vrouwen kinderen krijgen zonder dat ze met een partner samenwonen: ongeveer 1 op de 10 kinderen wordt geboren bij een alleenstaande moeder.

1.1.4a Vrouwen en mannen, 1 januari 2022 (% vrouwen/mannen in particuliere huishoudens)
Alleenstaand Alleenstaand Alleenstaande ouder Partner in paar met kinderen Partner in paar zonder kinderen Thuiswonend kind Overig lid
Vrouwen 18-24, Vrouwen 168085 6561 15059 97701 455844 22651
Vrouwen 25-29, Vrouwen 138735 21048 101966 201568 74690 14297
Vrouwen 30-34, Vrouwen 93604 42758 268589 126216 21145 8272
Vrouwen 35-39, Vrouwen 58881 60890 335224 59235 8404 4781
Vrouwen 40-44, Vrouwen 48520 72829 338823 50012 4787 3969
Vrouwen 45-49, Vrouwen 55950 80377 331328 68046 3770 4285
Vrouwen 50-54, Vrouwen 82463 81211 324770 138853 3565 5519
Vrouwen 55-59, Vrouwen 111035 50449 191498 263341 2361 6791
Vrouwen 60-64, Vrouwen 129056 24434 74042 340465 1127 7762
Vrouwen 65-69, Vrouwen 136841 11746 26027 327820 379 7273
Vrouwen 70-74, Vrouwen 154105 8302 12224 294093 90 6498
Vrouwen 75-79, Vrouwen 152972 6824 6303 194648 16 5353
Vrouwen 80-84, Vrouwen 134941 5754 2727 91775 2 4403
Vrouwen 85-89, Vrouwen 99804 4465 863 29861 0 3431
Vrouwen 90+, Vrouwen 54446 2912 169 5132 0 2642
Mannen 18-24, Mannen 147391 61 4741 56003 557954 20723
Mannen 25-29, Mannen 180608 516 51570 173929 144553 16106
Mannen 30-34, Mannen 156522 2163 193118 160245 51492 10045
Mannen 35-39, Mannen 121540 5761 290643 82315 25328 6401
Mannen 40-44, Mannen 110067 11112 313580 58302 16062 4888
Mannen 45-49, Mannen 111084 17966 322655 65072 12572 4643
Mannen 50-54, Mannen 127520 25962 352002 112250 11066 5894
Mannen 55-59, Mannen 126294 21998 259041 206529 6636 7257
Mannen 60-64, Mannen 115237 13126 129463 301637 2661 8066
Mannen 65-69, Mannen 98305 6790 51493 331616 766 7348
Mannen 70-74, Mannen 88736 4210 23152 330521 143 6591
Mannen 75-79, Mannen 68275 2657 11120 244637 24 4541
Mannen 80-84, Mannen 49220 1689 5150 134554 1 2938
Mannen 85-89, Mannen 31639 1135 1770 55736 0 1590
Mannen 90+, Mannen 16259 656 421 13418 0 732

Vrouwen met Nederlands-Caribische herkomst vaakst alleenstaande moeder

Vooral in het buitenland geboren vrouwen met een Nederlands-Caribische (35 procent) of Surinaamse herkomst (29 procent) zijn naar verhouding vaak alleenstaande moeder. Maar ook onder in Nederland geboren vrouwen met een of twee ouders die in deze landen zijn geboren komt dit relatief vaak voor. Van de in Nederland geboren vrouwen van 25 tot 55 jaar met in Nederland geboren ouders heeft 9 procent wel kinderen maar geen partner. Over het algemeen komt alleenstaand moederschap vaker voor onder in het buitenland geboren vrouwen, behalve bij vrouwen uit Europa en Indonesië.

1.1.5 Alleenstaande moeders, 2021 (% van vrouwen van 25 tot 55 jaar)
Geboren in Nederland Geboren in buitenland
Totaal 9,9 13,6
Nederland 9,2 .
Europa
(excl. Nederland)
12,1 8,4
Turkije 10,9 14
Marokko 14,8 17,9
Suriname 24,1 28,5
Nederlandse
Cariben
21,9 34,7
Indonesië 13,3 8,3
Overig
buiten Europa
11,1 13,5

Ook het onderwijsniveau speelt een rol. Laagopgeleide vrouwen wonen vaker alleen met hun kinderen dan hoogopgeleide vrouwen. Van de laagopgeleide vrouwen die geboren zijn in 1985 was 21 procent op 35‑jarige leeftijd een alleenstaande moeder, tegenover bijna 5 procent van de hoogopgeleide vrouwen.

Alleenstaande ouders ervaren relatief vaak gevoelens van sterke eenzaamheid (CBS, 2022b). Ook vinden zij het leven minder vaak de moeite waard, wat samenhangt met hun gemiddeld lage inkomen (Coumans en Van Muiswinkel, 2022).

Oudere vrouwen vaker alleenstaand dan oudere mannen

Niet iedereen woont samen, in een gezin of met een partner. Vrouwen zijn vaker alleenstaand dan mannen. Verweduwing is daar vaak de oorzaak van. Vrouwen worden gemiddeld ouder dan mannen en hebben ook vaker een oudere partner. Op hogere leeftijden wonen zij daardoor vaker alleen dan mannen (zie figuur 1.1.4). Wel is het verschil in levensverwachting (zie Begrippen) in ruim twintig jaar kleiner geworden, waardoor het aandeel alleenstaande vrouwen van 65 jaar of ouder kleiner is geworden. Van de 65‑plus-vrouwen die nog zelfstandig wonen (dus niet in een instelling) was 41 procent begin 2022 alleenstaand, tegenover 48 procent in 2000. Daarmee zijn ze echter nog steeds bijna twee keer zo vaak alleenstaand als mannelijke 65‑plussers (zie m/v-stat).

Oudere alleenstaande vrouwen hebben gemiddeld genomen een lager inkomen dan mannen. Ze ontvangen vaker alleen AOW en een eventueel aanvullend pensioen is kleiner (CBS, 2022c). Alleenstaanden, vooral verweduwden, zijn naar eigen zeggen ook minder vaak gelukkig dan mensen met partner (CBS, 2017b) en ervaren vaker gevoelens van eenzaamheid (CBS, 2022b).

1.2Even gezond?

Vrouwen ongezonder dan mannen

Vrouwen beoordelen hun gezondheid gemiddeld minder positief dan mannen. In 2021 gaf 79 procent van de vrouwen aan hun gezondheid als (zeer) goed te ervaren (zie Begrippen), van de mannen was dat 82 procent. Ook melden vrouwen van 12 jaar of ouder meer dan mannen van die leeftijd ten minste één lichamelijke beperking te hebben: 13 procent tegen 9 procent. Naarmate ze ouder zijn, ervaren minder vrouwen en mannen een (zeer) goede gezondheid en neemt ook het aandeel met een beperking toe, zie StatLine.

In 2020 beoordeelden meer vrouwen en mannen hun gezondheid als (zeer) goed dan in pre-coronajaar 2019. In 2021 was het oordeel bij vrouwen nog altijd wat positiever dan in 2019. Het percentage mannen dat hun gezondheid als (zeer) goed beoordeelt, was in 2021 vrijwel gelijk aan 2019. Ook was het percentage vrouwen van 12 jaar of ouder met minstens één lichamelijke beperking in 2020 en 2021 lager dan in 2019 (15 procent). Voor mannen was dit percentage in 2021 vrijwel gelijk aan dat in 2019 en 2020.

1.2.1 Zelfgerapporteerde gezondheid (%)
2019 2020 2021
(Zeer) goed
ervaren
gezondheid
Vrouw, (Zeer) goed
ervaren
gezondheid
76,3 79,5 78,8
(Zeer) goed
ervaren
gezondheid
Man, (Zeer) goed
ervaren
gezondheid
81,2 83,5 82,2
Geen lichame-
lijke beperking
(≥12 jaar)
Vrouw, Geen lichame-
lijke beperking
(≥12 jaar)
84,7 86,5 86,9
Geen lichame-
lijke beperking
(≥12 jaar)
Man, Geen lichame-
lijke beperking
(≥12 jaar)
91,6 90,8 91,5
Psychisch
gezond
(≥12 jaar)
Vrouw, Psychisch
gezond
(≥12 jaar)
86,4 85,6 81,9
Psychisch
gezond
(≥12 jaar)
Man, Psychisch
gezond
(≥12 jaar)
90,7 90,7 87,9

Meer mannen dan vrouwen psychisch gezond

Meer vrouwen dan mannen hebben te maken met psychische ongezondheid (zie Begrippen): 18 procent van de vrouwen en 12 procent van de mannen van 12 jaar of ouder rapporteerden psychische gezondheidsklachten in de vier weken voorafgaand aan hun deelname aan de Gezondheidsenquête (zie Bronnen). Met uitzondering van 60- tot 75‑jarigen zijn in iedere leeftijdsgroep meer vrouwen psychisch ongezond. Vooral in de leeftijd tot 25 jaar is het verschil met mannen groot (zie StatLine).

Het percentage vrouwen en mannen dat te maken had met psychische klachten was in 2021 hoger dan in 2019 en 2020. In 2019 en 2020 was 14 procent van de vrouwen en 9 procent van de mannen psychisch ongezond. De mentale gezondheid van Nederlanders is tijdens de coronacrisis achteruitgegaan. Vooral vrouwen voelden zich vaker angstig of gestrest dan voor de coronacrisis. Ook somberheid en eenzaamheid kwamen meer voor, met name bij jongvolwassen en gepensioneerde vrouwen (zie Reep en Hupkens, 2021). Ook rapporteerden in 2021 beduidend meer tienermeisjes emotionele problemen dan vier jaar eerder (Boer et al., 2022).

Meer ziekteverzuim bij vrouwen dan bij mannen

Niet alleen rapporteren vrouwen vaker gezondheidsproblemen, ook verzuimen ze op hun werk meer dan mannen wegens ziekte. In 2021 bedroeg het ziekteverzuim onder vrouwelijke werknemers van 15 tot 75 jaar 5,5 procent. Bij mannen was dat 3,8 procent. Dit betekent dat vrouwen van elke 1 000 te werken dagen er 55 verzuimden wegens ziekte, en mannen 38 (TNO/CBS, 2022). Het vaakst wordt verzuimd wegens griep of verkoudheid, gevolgd door psychische klachten, overspannenheid en burn-out. In 2021 werd een positieve coronatest vaker dan in 2020 gemeld als belangrijkste klacht van het verzuim. Vooral in de zorg, waar ruim 8 van de 10 werknemers vrouwen zijn, werd verzuimd vanwege een bevestigde coronabesmetting. Deze sector heeft het hoogste verzuim.

Vrouwen leven langer dan mannen

De levensverwachting (zie Begrippen) van vrouwen is hoger dan die van mannen. In 2021 was de levensverwachting bij geboorte van vrouwen 83,0 jaar en van mannen 79,7 jaar. Het verschil is in twintig jaar tijd wel kleiner geworden. Dat komt onder meer doordat het rookgedrag van vrouwen en mannen tegenwoordig minder uiteenloopt dan vroeger en daarmee ook de sterfte aan ziekten gerelateerd aan roken (Willemsen, 2017). In de coronajaren 2020 en 2021 was er meer sterfte dan gemiddeld en daalde bij zowel vrouwen als mannen de levensverwachting (zie ook Stoeldraijer, Van Duin, De Regt, Van der Reijden en Te Riele, 2021). Ten opzichte van 2019 lag de levensverwachting in 2021 voor vrouwen 7 maanden en voor mannen 9 maanden lager.

Geen verschil meer in gezonde levensverwachting

Hoewel vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen, brengen zij evenveel jaren door in een goede gezondheid. De levensverwachting in als goed ervaren gezondheid bedroeg in 2021 bij vrouwen en mannen 65 jaar. Ook de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen verschilde niet wezenlijk tussen vrouwen en mannen in 2021. Vóór corona, in 2019, brachten vrouwen minder jaren door in goede gezondheid dan mannen. Ook de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen was toen korter bij vrouwen. In 2021 is er geen man-vrouwverschil meer. Vrouwen beoordeelden hun gezondheid toen positiever dan in 2019, voor corona. De levensverwachting in goede geestelijke gezondheid was voor corona juist hoger dan in 2021. Meer mannen en vrouwen hadden psychische klachten dan voorheen (zie figuur 1.2.1).

1.2.2 (Gezonde) levensverwachting bij geboorte, levensverwachting (jaar)
Jaar Levensverwachting, Vrouwen Levensverwachting, Mannen Levensverwachting in als goed ervaren gezondheid, Vrouwen Levensverwachting in als goed ervaren gezondheid, Mannen Levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen, Vrouwen Levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen, Mannen Levensverwachting in goede geestelijke gezondheid, Vrouwen Levensverwachting in goede geestelijke gezondheid, Mannen
2001 80,7 75,8 61,6 61,8 68,5 68,7 70 70
2002 80,7 76 61,9 62 69,2 69,4 69,9 71,9
2003 80,9 76,2 61,6 62,4 68,6 69,4 72,4 71,1
2004 81,4 76,9 62 62,6 67,8 69,3 72 71,8
2005 81,6 77,2 61,8 62,5 67,8 70,2 72 72,3
2006 81,9 77,6 62,9 63,6 69,2 70,2 73 72,8
2007 82,3 78 63,4 64,7 69,9 70,7 73,8 72,4
2008 82,3 78,3 63,5 63,7 69,5 70,9 74,3 74,1
2009 82,7 78,5 63,8 65,3 69,9 71,2 73,6 73,7
2010 82,7 78,8 63 63,9 69,7 70,2 72,7 72,4
2011 82,9 79,2 63,3 63,7 70 71,1 73,4 72,6
2012 82,8 79,1 62,6 64,7 69,5 71,9 72,6 73
2013 83 79,4 63,5 64,6 70,5 71,2 73,5 72,2
2014 83,3 79,9 64 64,9 69,5 72,1 73,3 73,6
2015 83,1 79,7 63,2 64,6 69,4 72,4 73,6 73,9
2016 83,1 79,9 63,3 64,9 70,5 72,4 72,5 73,7
2017 83,3 80,1 63,8 65 70,7 73,2 73,7 73,7
2018 83,3 80,2 62,7 64,2 70,8 73,1 72,3 73,4
2019 83,6 80,5 63,2 64,8 70,8 73,5 72,7 74
2020 83,1 79,7 65,8 66,4 71,8 72,8 72,5 73,4
2021 83 79,7 65,1 65,4 72,4 73,4 70,1 71,6

Vrouwen roken, drinken én bewegen minder dan mannen

Vrouwen (12 jaar of ouder) hebben over het algemeen een gezondere leefstijl dan mannen. Niet alleen roken meer mannen dan vrouwen (23 procent tegen 16 procent), ook voldoen minder mannen aan de Alcoholrichtlijn (zie Begrippen). Daarnaast hebben meer mannen dan vrouwen overgewicht. In 2021 was 46 procent van de mannen (4 jaar of ouder) te zwaar, tegenover 43 procent van de vrouwen. Wel kampten meer vrouwen dan mannen met ernstig overgewicht: 15 tegen 11 procent.

Tussen 2001 en 2021 is het aandeel rokers bij mannen en vrouwen afgenomen. In deze jaren werden door de overheid verschillende maatregelen getroffen om roken te ontmoedigen, zoals rook-, reclame- en verkoopverboden en accijnsverhogingen. In de jaren 2019–2021 is het percentage mannen en vrouwen dat aangaf (wel eens) te roken niet veranderd. Wel voldeden in 2020 en 2021 meer mannen aan de Alcoholrichtlijn dan voor corona in 2019. Het percentage vrouwen dat aan de richtlijn voldoet, was alleen in 2020 groter dan in 2019. In 2021 was er vrijwel geen verschil meer met 2019.

1.2.3 Zelfgerapporteerde leefstijlen1), roken (12 jaar of ouder) (%)
Jaar Roken (12 jaar of ouder), Vrouwen Roken (12 jaar of ouder), Mannen Overgewicht (4 jaar of ouder), Vrouwen Overgewicht (4 jaar of ouder), Mannen Voldoen aan beweegrichtlijn (4 jaar of ouder), Vrouwen Voldoen aan beweegrichtlijn (4 jaar of ouder), Mannen Voldoen aan alcoholrichtlijn (12 jaar of ouder), Vrouwen Voldoen aan alcoholrichtlijn (12 jaar of ouder), Mannen
2001 29,3 37,4 34,6 42,1 39,9 39,9 . .
2002 28,2 36,5 33,9 43,2 41,2 40,1 . .
2003 27,3 34,3 35,4 43 38,9 41,4 . .
2004 25,8 33,6 36,6 43,6 40,6 40,5 . .
2005 25,3 33,8 35 42,8 43,9 41,9 . .
2006 25,2 34,1 36,3 43,3 41,6 42,3 . .
2007 25,2 30,7 34,8 43,2 44 41,6 . .
2008 24,2 31,1 36,4 44,7 43,7 42,2 . .
2009 23,3 30,9 36,9 44,8 41,5 42,8 . .
2010 22,9 28,4 37,4 46 43,4 44,1 . .
2011 22 29,2 37,4 45,9 44,1 44 . .
2012 20,5 26,2 36,9 46,1 45,1 47,8 . .
2013 20,1 26,4 37,8 45,4 44 45,9 . .
2014 20,8 27,6 40 46,3 43,5 43,8 48,7 30,6
2015 21,2 28,1 39,9 46,3 42,9 43,9 50,3 30,1
2016 18,5 27 41,4 45,3 42,6 43,4 51,5 31,4
2017 18,1 25,3 40,5 45,7 44,2 47,1 51,8 32,9
2018 18,2 23,8 41,6 46,2 44,5 49,2 51,3 33,1
2019 17,1 23,7 40,1 48,1 47 51,1 53,6 33,1
2020 16,6 21,2 41,6 47,2 50,4 55,1 56,6 36,4
2021 15,8 23,1 42,7 46,4 45,2 49,2 54,5 37,7
Bron: CBS, RIVM en Trimbos-Instituut (Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor)
1) De cijfers van de jaren voor 2014 kunnen niet zonder meer vergeleken worden met die vanaf 2014, omdat er in 2014 een herontwerp van de Gezondheidsenquête heeft plaatsgevonden.

Er zijn ook leefstijlaspecten waar het beeld voor vrouwen juist wat ongunstiger is dan voor mannen. Zo voldoen meer mannen dan vrouwen aan de Beweegrichtlijnen. In 2021 voldeed 49 procent van de mannen (4 jaar of ouder) aan de Beweegrichtlijnen die in 2017 werden opgesteld door de Gezondheidsraad. Bij de vrouwen was dat 45 procent. Ook kampten zoals gezegd minder mannen dan vrouwen met ernstig overgewicht. Tussen 2019 en 2021 is het percentage vrouwen en mannen met (ernstig) overgewicht vrijwel gelijk gebleven (zie StatLine). Wel voldeden in het eerste coronajaar 2020 meer mannen en vrouwen aan de Beweegrichtlijnen dan in het jaar ervoor en erna.

1.3In het kort

Andere levensloop

Vrouwen gaan gemiddeld op hun 26e samenwonen, krijgen hun eerste kind als ze ruim 30 zijn en trouwen op hun 32e. Mannen zijn gemiddeld ruim tweeëneenhalf jaar ouder als ze vader worden en als ze gaan trouwen. Van de huwelijken houdt een derde echter geen stand en ongehuwd samenwonenden gaan nog vaker uit elkaar. Na een scheiding blijven de kinderen vaker bij de moeder dan bij de vader wonen. Vooral vrouwen van 40 tot 50 jaar zijn relatief vaak een alleenstaande moeder. Op latere leeftijd neemt het aandeel vrouwen dat geen partner heeft snel toe. Dat komt vooral doordat vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen.

Niet even gezond

Vrouwen voelen zich minder gezond en ervaren vaker dan mannen lichamelijke beperkingen en psychische problemen. Tegelijkertijd houden mannen er een ongezondere leefstijl op na: zij roken en drinken meer dan vrouwen en hebben vaker overgewicht. Vrouwen voldoen daarentegen minder vaak aan de beweegrichtlijnen. Zij leven gemiddeld langer dan mannen, maar brengen evenveel jaren door in goede gezondheid.

1.4Begrippen

Een werknemer die met pensioen gaat is een persoon van 55 jaar of ouder, behorende tot de bevolking van Nederland, die loon als voornaamste persoonlijke inkomensbron heeft in november aan het begin van de verslagperiode en die een jaar later in november pensioen als voornaamste inkomensbron heeft. Pensioen omvat uitkeringen in het kader van de Algemene ouderdomswet (AOW), werk gerelateerde pensioenen, nabestaandenpensioenen, lijfrenten en uitkeringen in het kader van de Algemene nabestaandenwet (ANW).

Ervaren (of subjectieve) gezondheid weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid en wordt in de CBS-Gezondheidsenquête (zie Bronnen) gemeten met behulp van de vraag: ‘Hoe is over het algemeen uw gezondheidstoestand?’. De respondent heeft keuze uit de antwoorden: zeer goed, goed, gaat wel, slecht, zeer slecht. Mensen die de vraag beantwoorden met ‘goed’ of ‘zeer goed’ worden gezond genoemd. Voor kinderen tot 12 jaar wordt de vraag naar ervaren gezondheid beantwoord door de ouder/verzorger.

Lichamelijke beperking (12 jaar of ouder): het hebben van minstens één langdurige beperking in horen, zien of bewegen. Mensen die op minstens één van de onderstaande vragen het antwoord ‘ja, met grote moeite’ of ‘nee, dat kan ik niet’ geven worden beschouwd als lichamelijk beperkt.

  • Kunt u een gesprek volgen in een groep van drie of meer personen (zo nodig met hoorapparaat)?
  • Kunt u met één andere persoon een gesprek voeren (zo nodig met hoorapparaat)?
  • Zijn uw ogen goed genoeg om de kleine letters in de krant te kunnen lezen (zo nodig met bril of contactlenzen)?
  • Kunt u op een afstand van 4 meter het gezicht van iemand herkennen (zo nodig met bril of contactlenzen)?
  • Kunt u een voorwerp van 5 kilo, bijvoorbeeld een volle boodschappentas, 10 meter dragen?
  • Kunt u als u staat, bukken en iets van de grond oppakken?
  • Kunt u 400 meter aan een stuk lopen zonder stil te staan (zo nodig met stok)?

Mensen van 12 jaar of ouder worden als psychisch ongezond beschouwd als ze minder dan 60 scoren op de Mental Health Inventory (MHI-5). De MHI-5 is een internationale standaard voor de meting van de psychische gezondheid, bestaande uit vijf vragen die steeds betrekking hebben op hoe men zich in de afgelopen vier weken voelde. Gevraagd is:

  1. Voelde u zich erg zenuwachtig?
  2. Zat u zo erg in de put dat niets u kon opvrolijken?
  3. Voelde u zich kalm en rustig?
  4. Voelde u zich neerslachtig en somber?
  5. Voelde u zich gelukkig?

Iedere vraag heeft de volgende zes antwoordcategorieën: voortdurend, meestal, vaak, soms, zelden, nooit. Bij de positief geformuleerde vragen van de MHI vragenlijst (vraag 3 en 5) zijn voor de antwoordcategorieën in volgorde de waarden 5, 4, 3, 2, 1, en 0 toegekend. Bij de negatief geformuleerde vragen (vraag 1, 2 en 4) zijn precies de omgekeerde waarden toegekend. Vervolgens zijn per persoon de somscores berekend en zijn deze vermenigvuldigd met 4, zodat de minimale somscore van een persoon 0 (zeer ongezond) en de maximale score 100 (perfect gezond) kan bedragen. Bij een score van 60 of meer is een respondent gekwalificeerd als psychisch gezond en bij een score van minder dan 60 als psychisch ongezond.

De levensverwachting is het aantal jaren aan dat een persoon van een bepaalde leeftijd (in deze publicatie: bij de geboorte) naar verwachting zal leven, onder de aanname van gelijkblijvende leeftijdsspecifieke sterftekansen.

Gezonde levensverwachting geeft het aantal jaren dat een persoon bij een bepaalde leeftijd (in deze publicatie: bij de geboorte) naar verwachting in goede gezondheid zal leven, onder de aanname dat de sterftekansen en de prevalenties van (on)gezondheid gelijk blijven aan die in het peiljaar. Voor de levensverwachting in goed ervaren gezondheid is het aantal ‘gezonde’ jaren bepaald op basis van de hierboven genoemde vraag ‘Hoe is over het algemeen uw gezondheidstoestand?’. Mensen die deze vraag beantwoorden met ‘goed’ of ‘zeer goed’ worden gezond genoemd.

De levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen is het aantal jaren dat een persoon een bepaalde leeftijd (in deze publicatie: bij de geboorte) naar verwachting zal leven zonder lichamelijke beperkingen, uitgaande van de op dat moment geldende sterftekansen en prevalenties van lichamelijke beperkingen. Voor het berekenen van levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen zijn gegevens gebruikt over langdurige beperkingen in horen, zien en bewegen (zie hierboven).

De levensverwachting in goede psychische gezondheid is het aantal jaren dat een persoon van een bepaalde leeftijd (in deze publicatie: bij de geboorte) naar verwachting zal leven in goede geestelijke gezondheid, uitgaande van de op dat moment geldende sterftekansen en gezondheidsprevalenties. Als maat voor de geestelijke gezondheid is gebruik gemaakt van de Mental Health Inventory (MHI-5). Bij de berekening van de levensverwachting in goede psychische gezondheid is aangenomen dat de prevalentie van goede geestelijke gezondheid bij kinderen tot 12 jaar gelijk is aan die van de aangrenzende leeftijdscategorie.

De vragen over rookgedrag worden in de Gezondheidsenquête aan alle personen van 12 jaar of ouder gesteld. Mensen die ja antwoorden op de vraag ‘Rookt u wel eens?’ behoren tot de rokers. Van 2014 tot en met 2017 was de inleidende tekst voor deze vraag: ‘Nu volgen enkele vragen over roken.’ Vanaf 2018 werd deze tekst vervangen door: ‘Nu volgen enkele vragen over roken. We bedoelen hier het roken van alle soorten tabaksproducten, maar niet het gebruik van een elektronische sigaret.’ Vanaf 2020 is deze tekst opnieuw gewijzigd in: ‘Nu volgen enkele vragen over roken. We bedoelen hier het roken van alle soorten tabaksproducten, maar niet het gebruik van een elektronische sigaret of een apparaat waarin tabak wordt verhit (heatstick, heat-not-burn), zoals de IQOS.’

Voor 12- tot 18‑jarigen geldt sinds 2014 de alcoholrichtlijn: niet drinken tot je 18e. Voor volwassenen geldt sinds 2015 de richtlijn: niet drinken of maximaal 1 glas per dag. Deze richtlijn is afkomstig uit de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad.

Overgewicht: het percentage mensen met een BMI (Body Mass Index) van 25 of hoger. De BMI is het quotiënt van het lichaamsgewicht in kilogrammen en het kwadraat van de lengte in meters (kg/m2). Voor personen jonger dan 20 jaar gelden andere grenswaarden. Deze waarden hangen af van de leeftijd en het geslacht. Bij een BMI van 30 of hoger is sprake van ernstig overgewicht.

De Beweegrichtlijn is eind 2017 opgesteld door de Gezondheidsraad. Deze nieuwe richtlijn vervangt de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Personen vanaf 18 jaar dienen minstens 2,5 uur per week matig intensieve inspanning te verrichten verspreid over diverse dagen, zoals wandelen en fietsen, en minstens tweemaal per week spier- en botversterkende activiteiten te verrichten. Jongeren van 4 tot en met 17 jaar dienen minstens elke dag een uur matig intensieve inspanning te verrichten en minstens driemaal per week spier- en botversterkende activiteiten te verrichten. In augustus 2021 heeft het RIVM een nota uitgebracht over de 2020‑cijfers over sport- en beweeggedrag. Dit naar aanleiding van de bijzondere corona-omstandigheden die er waren in 2020 en de mogelijke impact daarvan op de cijfers over deze onderwerpen. Deze nota is hier te vinden: Sport- en beweeggedrag in 2020

1.5Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Berg, L. van den en R. van Gaalen (2018). Studeren en uit huis gaan nog haalbaar? Samenhang met sociaal leenstelsel en ouderlijke welvaart, 2007–2016. Statistische Trends, januari.

Boer, M., S. van Dorsselaer, M.de Looze, S. de Roos, H. Brons, R. van den Eijnden, K. Monshouwer, W. Huijnk, T. ter Bogt, W. Vollebergh en G. Stevens (2022). HBSC 2021. Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Universiteit Utrecht, Trimbos Instituut en Sociaal en Cultureel Planbureau. Forse verslechtering mentale gezondheid meisjes – Nieuws – Universiteit Utrecht (uu.nl)

CBS (2017a). Ruim kwart gescheiden ouders kiest voor co-ouderschap. CBS nieuwsbericht, 18 december.

CBS (2017b). Bijna 90 procent zegt zich gelukkig te voelen. CBS-nieuwsbericht, 20 maart.

CBS (2021). Hoogste aantal geboorten in 10 jaar tijd. CBS-nieuwsbericht, 17 november.

CBS (2022a). Pensioenleeftijd in 2021 ruim 4 jaar hoger dan in 2006. CBS-nieuwsbericht, 21 april.

CBS (2022b). Vooral jongeren emotioneel eenzaam in 2021. CBS-nieuwsbericht, 29 september.

CBS (2022c). Materiële Welvaart in Nederland 2022.

Coumans, M. en E. van Muiswinkel (2022). Zingeving. CBS-publicatie, 20 april.

Kooiman, N. (2022). Trends in (echt)scheidingen. Statistische Trends, juli.

Loozen, S. en R. Kloosterman (2019). Opvattingen over de timing van het ouderschap. Statistische Trends, oktober.

Reep, C. en C. Hupkens (2021). Ervaren impact corona op mentale gezondheid en leefstijl. Statistische Trends, september.

Riele, S. te en S. Loozen (2017). Vruchtbaarheid aan het begin van de 21e eeuw. Statistische Trends, december 2017.

Stoeldraijer, L., C. van Duin, S. de Regt, P. van der Reijden en S. te Riele (2021). Kernprognose 2021–2070: Bevolkingsgroei trekt weer aan. Statistische Trends, december.

Stoeldraijer, C., S. te Riele, C. van Duin en P. van der Reijden (2021). Huishoudensprognose 2021–2070: Groei aantal huishoudens houdt aan. Statistische Trends, december.

TNO/CBS (2022). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2021 in Vogelvlucht. Leiden/Heerlen: TNO/CBS.

Willemsen, M.C. (2017). Het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid. Mijlpalen in het verleden en een blik op de toekomst. In: Nederlands tijdschrift voor geneeskunde.

Wijk, D. van en K. Chkalova (2020). Minder geboorten door studie en flexwerk? Statistische Trendsjuli.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Sebastian Alejandro Perez

Marion van den Brakel

Elianne Derksen

Kim Knoops

Jannes Kromhout

Hendrika Lautenbach

Lucille Mattijssen

Noortje Pouwels – Urlings

Saskia te Riele

Maartje Tummers – van der Aa

Laura Wielenga – van der Pijl

(Eind)redactie

Marion van den Brakel

Saskia te Riele