Gelijk in Europees perspectief?
In dit hoofdstuk wordt de man-vrouwgelijkheid in Nederland afgezet tegen die in andere lidstaten van de Europese Unie. In welke landen hebben relatief veel mannen en vrouwen betaald werk, en in welke weinig? Waar worden de langste werkweken gemaakt? Waar is het loonverschil het kleinst? Zijn er lidstaten met evenveel mannen als vrouwen in topposities? En in welke lidstaten verdelen vaders en moeders de zorgtaken het meest gelijk?
7.1Langs de EU-meetlat
Relatief veel Nederlandse vrouwen werken
Ruim 77 procent van de 20- tot 65‑jarige vrouwen in Nederland heeft betaald werk in 2021. Gemiddeld in de Europese Unie is de nettoarbeidsparticipatie van vrouwen bijna 68 procent (Eurostat, 2022a). Nederlandse vrouwen nemen de derde plek in op de EU-ranglijst en staan vier plaatsen hoger dan twee jaar eerder (CBS/SCP, 2020). In 2019 bestond de top-7 uit precies dezelfde landen als in 2021, maar behalve koploper Zweden (78 procent) zijn ze allen van plaats gewisseld. De lidstaten in de top-7 van vrouwen ontlopen elkaar weinig, maar ze steken ver boven hekkensluiters Italië en Griekenland uit. In deze landen werkte iets meer dan de helft van de vrouwen.
De arbeidsdeelname van mannen verschilt minder tussen de lidstaten. In Tsjechië is het percentage met betaald werk het grootst, gevolgd door Malta. Daarna komen de Nederlandse mannen, die even hoog op de ranglijst staan als in 2019. Net als bij de vrouwen staan Griekse mannen onderaan de ranglijst met een arbeidsdeelname van ruim 72 procent.
Jongeren van 15 tot 20 jaar, veelal scholieren en studenten, blijven hier buiten beschouwing. Daarmee is zoveel mogelijk aangesloten op de populatie in andere hoofdstukken (15- tot 65‑jarigen exclusief onderwijsvolgenden).
Vrouwen | Mannen | |
---|---|---|
EU-27 | 67,7 | -78,5 |
. | . | |
Zweden | 78 | -83,3 |
Estland | 77,5 | -81,2 |
Nederland | 77,5 | -85,7 |
Litouwen | 76,7 | -78,1 |
Duitsland | 75,9 | -83,2 |
Finland | 75,8 | -77,8 |
Denemarken | 75,5 | -82,4 |
Hongarije | 73,5 | -84,1 |
Portugal | 73,1 | -79 |
Letland | 72,9 | -77,7 |
Slovenië | 72,6 | -79,3 |
Tsjechië | 72,1 | -87,5 |
Oostenrijk | 71,3 | -79,9 |
Slowakije | 70,4 | -78,9 |
Luxemburg | 70,3 | -77,7 |
Frankrijk | 70,2 | -76,4 |
Ierland | 70 | -80 |
Cyprus | 70 | -82,2 |
Malta | 69,6 | -86,4 |
Bulgarije | 68,9 | -77,3 |
Polen | 68,4 | -82,4 |
België | 66,8 | -74,5 |
Kroatië | 62,9 | -73,4 |
Spanje | 62,4 | -73 |
Roemenië | 56,9 | -77 |
Italië | 53,2 | -72,4 |
Griekenland | 52,7 | -72,5 |
Bron: Eurostat |
Nederlandse mannen en vrouwen werken vaakst in deeltijd
Gemiddeld heeft 28 procent van de werkende vrouwen en 8 procent van de werkende mannen in de EU een deeltijdbaan (Eurostat, 2022b). Vrouwen en mannen in Nederland overtreffen alle andere lidstaten in deeltijdwerken. Bijna 18 procent van de mannen en 62 procent van de vrouwen van 20 tot 65 jaar werkt in deeltijd (zie ook hoofdstuk 3). In alle andere lidstaten heeft juist de meerderheid van de werkende vrouwen en mannen een voltijdbaan. In Oostenrijk en Duitsland, waar de arbeidsdeelname van vrouwen ook relatief hoog is, werkt net iets minder dan de helft in deeltijd. Onder Bulgaarse vrouwen en mannen komt een deeltijdbaan het minst voor.
Vrouwen | Mannen | |
---|---|---|
EU-27 | 28,3 | -7,6 |
. | . | |
Nederland | 61,9 | -17,8 |
Oostenrijk | 49,9 | -10,6 |
Duitsland | 47,7 | -10,2 |
België | 39 | -9,7 |
Italië | 31,4 | -8,3 |
Denemarken | 30,5 | -12,3 |
Luxemburg | 30,4 | -6,6 |
Zweden | 28 | -10,9 |
Ierland | 27,5 | -9 |
Frankrijk | 27,2 | -7,3 |
Spanje | 22 | -6 |
Finland | 21,1 | -9,8 |
Malta | 16,9 | -3,9 |
Estland | 16,4 | -7,4 |
Griekenland | 12,4 | -5 |
Cyprus | 12,4 | -7,7 |
Slovenië | 12,3 | -5,9 |
Letland | 9,9 | -5,4 |
Tsjechië | 9,5 | -2,4 |
Portugal | 8,9 | -4,4 |
Litouwen | 7,5 | -4,2 |
Polen | 7,4 | -3,1 |
Hongarije | 6,7 | -2,7 |
Kroatië | 5,9 | -3,6 |
Slowakije | 4,6 | -1,8 |
Roemenië | 2,9 | -4 |
Bulgarije | 1,8 | -1,3 |
Bron: Eurostat |
Loonverschil tussen mannen en vrouwen in Nederland relatief groot
Het gemiddelde bruto-uurloon van mannen is in alle EU-lidstaten hoger dan van vrouwen (Eurostat, 2022c). In Letland is het verschil tussen werkende mannen en vrouwen met ruim 22 procent het grootst, gevolgd door Estland (21 procent). Nederland neemt met een loonverschil van ruim 14 procent de tiende plaats in. Dit loonverschil is door bronverschillen iets kleiner dan dat in paragraaf 4.1. Luxemburg heeft van alle lidstaten het kleinste loonverschil. Ook in Roemenië en Slovenië zijn de loonverschillen tussen mannen en vrouwen verhoudingsgewijs klein.
Loonverschil | |
---|---|
EU-27 | 13 |
. | |
Letland | 22,3 |
Estland | 21,1 |
Oostenrijk | 18,9 |
Duitsland | 18,3 |
Hongarije | 17,2 |
Finland | 16,7 |
Tsjechië | 16,4 |
Frankrijk | 15,8 |
Slowakije | 15,8 |
Nederland | 14,2 |
Denemarken | 13,9 |
Litouwen | 13 |
Bulgarije | 12,7 |
Portugal | 11,4 |
Ierland¹⁾ | 11,3 |
Kroatië | 11,2 |
Zweden | 11,2 |
Griekenland¹⁾ | 10,4 |
Malta | 10 |
Spanje | 9,4 |
Cyprus | 9 |
België | 5,3 |
Polen | 4,5 |
Italië | 4,2 |
Slovenië | 3,1 |
Roemenië | 2,4 |
Luxemburg | 0,7 |
Bron: Eurostat | |
1)Cijfer betreft 2018. |
3 van de 10 managers in Nederland is vrouw
Het aandeel vrouwelijke managers in Nederland is met bijna 30 procent een van de laagste van de EU. Alleen in Cyprus en Luxemburg is het minder. Het EU-gemiddelde bedraagt 39 procent. Letland steekt er bovenuit met een meerderheid van 55 procent vrouwen onder de managers. Ook enkele andere Oost-Europese landen (Estland, Polen en Bulgarije) kennen een bovengemiddeld aandeel vrouwelijke managers (Eurostat, 2022d).
Aandeel | |
---|---|
EU-27 | 39 |
. | |
Letland | 55 |
Estland | 49,6 |
Polen | 47,5 |
Bulgarije | 46,8 |
Zweden | 46,6 |
Slowakije | 44,6 |
Ierland | 42,9 |
Frankrijk | 42,8 |
Kroatië | 42,2 |
Portugal | 42,2 |
Roemenië | 42 |
Hongarije | 41,8 |
België | 40,5 |
Finland | 39,8 |
Spanje | 38,3 |
Litouwen | 37,3 |
Slovenië | 37,3 |
Oostenrijk | 37,2 |
Griekenland | 33,8 |
Malta | 33,8 |
Tsjechië | 32,7 |
Denemarken | 31,1 |
Duitsland | 30,6 |
Italië | 30 |
Nederland | 29,3 |
Luxemburg | 23,6 |
Cyprus | 22,8 |
Bron: Eurostat |
Man-vrouwverdeling gelijk in regeringen van Nederland en Portugal
De vertegenwoordiging van vrouwen in de regeringen van de Europese lidstaten varieert sterk. In enkele landen is de meerderheid van de ministers vrouw, zoals in Spanje, België, Finland en Zweden. In Nederland en Portugal bestaat de helft van de regering uit vrouwen (zie ook paragraaf 3.5). Deze lidstaten nemen daarmee een gedeelde vijfde plaats in. Aan de andere kant van het spectrum staan Roemenië en Griekenland, waar vrouwen nog geen 10 procent van de ministers uitmaken (EIGE, 2022a).
Aandeel | |
---|---|
EU-27 | 32,6 |
. | |
Spanje | 60,9 |
België | 53,3 |
Finland | 52,6 |
Zweden | 52,2 |
Nederland | 50 |
Portugal | 50 |
Frankrijk | 47,6 |
Duitsland | 47,1 |
Litouwen | 46,7 |
Oostenrijk | 42,9 |
Estland | 40 |
Luxemburg | 35,3 |
Kroatië | 33,3 |
Italië | 33,3 |
Denemarken | 30 |
Ierland | 26,7 |
Cyprus | 25 |
Bulgarije | 23,8 |
Slowakije | 18,8 |
Tsjechië | 16,7 |
Hongarije | 14,3 |
Letland | 14,3 |
Polen | 13 |
Slovenië | 11,1 |
Malta | 10,5 |
Griekenland | 8,7 |
Roemenië | 4,5 |
Bron: EIGE |
Nederlandse mannen doen relatief vaak zorgtaken
In alle EU-lidstaten zorgen vrouwen vaker dan mannen voor het huishouden en voor de kinderen. Gemiddeld doet 78 procent van de volwassen vrouwen in de EU dagelijks huishoudelijke taken, tegenover 32 procent van de volwassen mannen. In Nederland is dat 81 tegen 47 procent, wat in verhouding een klein verschil is (zesde plaats). De grootste verschillen zijn er in Griekenland (85 tegen 16 procent) en Italië (81 tegen 20 procent). In Zweden is het man-vrouwverschil met 74 tegen 56 procent het kleinst (Eurostat, 2021).
In het zorgen voor kinderen lopen Europese mannen en vrouwen minder uiteen. Van alle vrouwen (25–49 jaar) met minderjarige kinderen zorgt 93 procent hier dagelijks voor, bij mannen is dat 69 procent. In Nederland is het verschil betrekkelijk klein: 98 procent van de vrouwen tegenover 83 procent van de mannen (zevende plaats). Bovendien doen alleen in Zweden en Portugal meer mannen zorgtaken dan in Nederland. Het man-vrouwverschil in zorgtaken is het kleinst in Zweden (6 procentpunt). De sekseverschillen in kinderzorg zijn het grootst in Griekenland en Malta, rond 40 procentpunt (Eurostat, 2021).
In driekwart van de EU-landen voldoen vrouwen aan onderwijsdoelstelling
In alle lidstaten zijn vrouwen van 25 tot 35 jaar vaker hoogopgeleid dan mannen in die leeftijd. Gemiddeld in de EU was 47 procent van deze vrouwen hoogopgeleid in 2021, van de mannen 36 procent. Voor Nederland liggen die aandelen substantieel hoger: ruim 6 van de 10 jonge vrouwen en de helft van de jonge mannen is hoogopgeleid. Nederlandse vrouwen voldoen al tien jaar aan de nieuwe EU-2030‑doelstelling (EC, 2021) van minstens 45 procent hoogopgeleiden onder 25- tot 35‑jarigen. Nederlandse mannen behaalden dit doel in 2020. In twintig lidstaten voldeden vrouwen in 2021 aan de doelstelling, bij mannen waren dat er vijf. Litouwen had met 68 procent de meeste hoogopgeleide jonge vrouwen in 2021, Luxemburg had de meeste hoogopgeleide mannen (58 procent). In Roemenië waren vrouwen en mannen het minst vaak hoogopgeleid (Eurostat, 2022e).
Bètastudie weinig in trek bij vrouwen in Nederland
Bètastudies (natuur- en wiskunde, informatica, techniek, industrie en bouwkunde) kunnen in Nederland traditioneel rekenen op een minderheid aan vrouwen, al is hun deelname wel gestegen in tien jaar tijd (zie ook paragraaf 2.1). Europees gezien is de deelname van Nederlandse vrouwen aan hoger onderwijs (bachelor of master) in bètastudies met 27 procent in 2020 laag (Eurostat, 2020f). Nederlandse vrouwen staan hiermee op de zesde plek van onderen. Hekkensluiters zijn België en Letland (beide 24 procent). In Zweden volgen vrouwen met 37 procent het vaakst een bètastudie. In alle EU-landen zijn vrouwen oververtegenwoordigd in opleidingen in de zorg en welzijn, met als koploper Estland (84 procent). Nederland neemt met driekwart vrouwen in zorgopleidingen de twaalfde plek in. In Bulgarije is het aandeel met 64 procent het kleinst.
7.2(On)gelijkheid in één getal
Nederland scoort in EU derde plek op man-vrouwgelijkheid
Op de Gender Equality Index 2022 (zie kader) die is gebaseerd op data uit 2020 heeft Zweden net als in voorgaande jaren de hoogste score (84), op afstand gevolgd door Denemarken (78) en Nederland (77). Ten opzichte van andere EU-landen scoort Nederland vooral hoog op tijdsbesteding (aan zorgtaken en sociale activiteiten), geld en gezondheid. De laagste scores hebben Griekenland, Roemenië en Hongarije (circa 54). Vergeleken met de vorige index (data uit 2019) is Nederland iets gestegen in score (was 76), maar niet in plaats. De gestegen indexscore heeft vooral te maken met de hogere score op het domein besluitvorming, en daarbinnen economische macht (vertegenwoordiging van vrouwen in topfuncties).
Gender equality index
De Gender Equality Index van het Europees Instituut voor Gendergelijkheid (EIGE) geeft voor de domeinen werk, geld (loon en inkomen), kennis, tijdsbesteding, besluitvormende posities en gezondheid de gelijkheid weer tussen vrouwen en mannen in de EU-lidstaten. Deze index kijkt niet alleen naar de verschillen (gaps) tussen vrouwen en mannen op deze domeinen, maar ook naar het niveau. De scores zijn zo berekend dat een waarde van 100 volledige gelijkheid tussen vrouwen en mannen aanduidt en een waarde van 0 volledige ongelijkheid. Eerst zijn voor de verschillende domeinen – die op hun beurt weer uit subdomeinen bestaan – de scores berekend. Daarna is op basis van de domeinscores de score op de totale index berekend voor de verschillende lidstaten (zie voor details over de berekening van de index: EIGE, 2022b).
Indexscore | |
---|---|
EU-27 | 68,6 |
. | |
Zweden | 83,9 |
Denemarken | 77,8 |
Nederland | 77,3 |
Finland | 75,4 |
Frankrijk | 75,1 |
Spanje | 74,6 |
Ierland | 74,3 |
België | 74,2 |
Luxemburg | 73,5 |
Oostenrijk | 68,8 |
Duitsland | 68,7 |
Slovenië | 67,5 |
Malta | 65,6 |
Italië | 65 |
Portugal | 62,8 |
Letland | 61,4 |
Estland | 61 |
Bulgarije | 60,7 |
Kroatië | 60,7 |
Litouwen | 60,6 |
Polen | 57,7 |
Cyprus | 57,3 |
Tsjechië | 57,2 |
Slowakije | 56 |
Hongarije | 54,2 |
Roemenië | 53,7 |
Griekenland | 53,4 |
Bron: EIGE |
Naast de Gender Equality Index van EIGE, bestaan er nog andere indices die gender(on)gelijkheid weergeven. De Gender Inequality Index (GII) en de Gender Development Index (GDI) van de Verenigde Naties (UN, 2021) richten zich op ongelijkheid op het gebied van onderwijs (kennis), arbeid, levensstandaard en gezondheid. Nederland neemt de vierde plaats in (van bijna 200 landen) op de Gender Inequality Index. In de Gender Development Index zit Nederland in de op een na hoogste van vijf groepen van landen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD, 2019) heeft de Social Institutions and Gender Index (SIGI) ontwikkeld, die discriminatie van vrouwen op maatschappelijk terrein meet. Ook daar behoort Nederland tot de landen met relatief weinig discriminatie. Een andere bekende index is de Global Gender Gap Index van het World Economic Forum (2021). Deze meet ongelijkheden in economische participatie, opleidingsniveau, gezondheid en politieke participatie. Nederland neemt op deze index de 31e plaats in van 156 landen. Tot slot is er de Glass Ceiling Index van het tijdschrift The Economist (2022). Voor de 29 OECD-landen geeft deze index de positie van werkende vrouwen weer en de voorzieningen om arbeid en zorg te combineren. Volgens deze index staat Nederland op de 21e plaats.
7.3In het kort
In vrijwel alle EU-lidstaten werken vrouwen minder vaak dan mannen, hebben ze een lager uurloon, vervullen ze minder vaak managementfuncties en doen ze vaker het onbetaalde werk. Wat betreft genderverschillen in arbeidsdeelname, opleidingsniveau, politieke macht en zorgtaken doet Nederland het goed vergeleken met andere Europese landen. Maar nergens werken vrouwen zo vaak parttime als in Nederland. En ook het loonverschil met mannen is relatief groot. Bovendien telt Nederland naar verhouding weinig vrouwelijke managers en doen weinig vrouwen een bètastudie. Nederland staat op de derde plek volgens de voor de EU gangbare Gender Equality Index die sekseverschillen op deze en andere gebieden, zoals gezondheid, samenneemt.
7.4Literatuur
Literatuur
EC (2021). Council Resolution on a strategic framework for European cooperation in education and training towards the European Education Area and beyond (2021–2030). Brussel: Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EIGE (2022a). National governments: ministers by seniority and function of government. Geraadpleegd 1 september 2022.
EIGE (2022b). Gender Equality Index 2022. Vilnius: European Institute for Gender Equality.
Eurostat (2021). The life of women and men in Europe. 2021 interactive edition. Geraadpleegd 18 mei 2022.
Eurostat (2022a). Employment and activity by sex and age – annual data. Geraadpleegd 17 mei 2022.
Eurostat (2022b). Part-time employment and temporary contracts – annual data. Geraadpleegd 17 mei 2022.
Eurostat (2022c). Gender pay gap in unadjusted form by NACE Rev.2 activity – structure of earnings survey methodology. Geraadpleegd 17 mei 2022.
Eurostat (2022d). Employees by sex, age and occupation (1 000). Geraadpleegd 1 september 2022.
Eurostat (2022e). Tertiary educational attainment by sex. Geraadpleegd 25 mei 2022.
Eurostat (2022f). Students enrolled in tertiary education by education level, programme orientation, sex and field of education. Geraadpleegd 18 mei 2022.
The Economist (2022). The Economist’s glass-ceiling index. Geraadpleegd 25 mei 2022.
OECD (2019). SIGI 2019 Global Report. Transforming Challenges into Opportunities. Parijs: Organisation for Economic Cooperation and Development.
UN (2021). Human development reports. Gender Inequality Index (GII). New York: United Nations. Geraadpleegd op 25 mei 2022.
World Economic Forum (2021). The Global Gender Gap Report 2021. Davos: World Economic Forum. Geraadpleegd 25 mei 2022.