Foto omschrijving: Bedrijfsarts en gesprek met een medewerker.

Selectie van gezonde personen in werk- en baanzekerheid

Auteur: Katja Chkalova

In dit onderzoek staat de vraag centraal in welke mate de gezondheid de arbeidsmarktonzekerheid beïnvloedt. Er is specifiek gekeken naar het selectiemechanisme: komen ongezonde personen vaker in een economisch onzekerder situatie terecht en komen ze hier moeilijker uit? Er zijn sterke aanwijzingen gevonden dat er sprake is van een selectiemechanisme, vooral als het gaat om verschillen tussen mensen met en zonder werk. Personen met een betere gezondheid hebben een hogere kans om de transitie naar werk mee te maken. Ook hebben personen met een slechte gezondheid hogere kansen om uit te stromen naar geen werk. We vinden niet dat (on-)gezondere personen met een flexibel contract vaker naar vaste banen doorstromen en vice versa, dat de gezondheidsstatus een rol speelt bij de uitstroom van vast naar flex.

3.1Inleiding

Economische onzekerheid is geassocieerd met een slechtere gezondheid. Een belangrijke vraag hierbij is die van selectie en causaliteit. Mensen met een flexibel contract of zonder werk zouden in beginsel minder gezond kunnen zijn, wat de reden kan zijn waarom ze geen (vast) werk kunnen of willen bemachtigen (selectie). Daarnaast kan het hebben van een flexibel contract zorgen voor een slechtere gezondheid (causaliteit). In deze bijdrage is specifiek gekeken naar het selectiemechanisme: komen ongezonde personen vaker in een economisch onzekerder situatie terecht en komen ze hier moeilijker uit?

Er is overduidelijk een positief verband tussen de gezondheid en het inkomen (Doorslaer & Koolman, 2004; Mackenbach et al., 2004). Ook werkgerelateerde onzekerheid lijkt een rol te spelen als het gaat om gezondheidsuitkomsten. Zo is werkloosheid herhaaldelijk geassocieerd met een slechte mentale en fysieke gezondheid (Paul & Moser, 2009; Wanberg, 2012). De slechte gezondheid kan worden veroorzaakt door baanverlies. Het verlies van de rol als werkende kan leiden tot stress. Spanningen binnen de familie als gevolg van inkomens- en statusverlies, verlies van dagelijkse routine en veranderingen in de leefstijl worden vaak genoemd als de mechanismen achter de negatieve samenhang tussen werkloosheid en gezondheid (Brand, 2015; Jahoda, 1982). Anderzijds hebben werkenden met een slechtere gezondheid mogelijk een grotere kans op baanverlies.

Met de opkomst van flexibele contracten bevinden zich steeds meer mensen met werk in een economisch onzekere situatie. Werknemers met flexibele contracten geven hun gezondheid en welzijn een lagere score dan werknemers met een vast contract (Hooftman et al., 2018). Deze lagere score kan het gevolg zijn van de geringe baanzekerheid van deze werknemers. Ze zijn minder beschermd tegen ontslag en hebben vaker te maken met minder riante secundaire arbeids­voorwaarden dan werknemers met een vast contract. Deze onzekerheid kan leiden tot langdurige stress, waardoor de mentale en fysieke gezondheid kan worden aangetast. De inkomens- en baanonzekerheid, gebrek aan scholing en training en gebrek aan doorgroeimogelijkheden worden vaak genoemd als de potentiële schakels in de relatie tussen flexibel werk en een slechtere gezondheid (Benach et al., 2014; Ferrie, 2001). Daarnaast hangen sommige baankenmerken, die ook geassocieerd zijn met flexibele banen, samen met slechtere gezondheids­uitkomsten. Denk hierbij aan onregelmatige ploegendiensten en weinig autonomie in het uitvoeren van taken (Cottini & Lucifora, 2013). De geringe baanzekerheid kan echter ook het gevolg zijn van een slechte gezondheid, bijvoorbeeld doordat werkgevers minder bereid zijn mensen met een slechte gezondheid een vast contract aan te bieden.

Gezien de toenemende flexibilisering op de arbeidsmarkt is het relevant om de verschillen tussen gezonde en ongezonde personen in relatie tot werkzekerheid in kaart te brengen. Het is voor beleid van belang om te weten of een slechte gezondheid een oorzaak is van economische onzekerheid.

3.2Data

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het panelonderzoek LifeLines (Klijs et al., 2015) (N=152 728) in combinatie met registerdata van het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB). De koppeling van deze twee bronnen levert zeer gedetailleerde informatie op over arbeidsmarkt- en demografische trajecten die kunnen worden gerelateerd aan de ontwikkelingen in de gezondheid. Met behulp van SSB-informatie zijn mensen in verschillende arbeidsmarktsituaties in de tijd gevolgd. Om de arbeidsmarktpositie vast te stellen is gebruik gemaakt van de Polisadministratie (werknemers) in combinatie met informatie van de Belastingdienst (zelfstandigen).

Na de koppeling is de leeftijdsselectie gemaakt van personen tussen 20 en 64 jaar. Ook zijn personen die studeren of zijn gepensioneerd eruit gehaald. Hoewel zowel ouderen als studerenden een baan kunnen hebben, heeft arbeidsdeelname voor hen vaak een lagere prioriteit, wat het zicht op de relatie tussen werkonzekerheid en gezondheid kan verstoren. Voor de laatste selectie is zowel informatie uit LifeLines als uit het SSB gebruikt. Uit het SSB is de informatie gebruikt over pensioen als de voornaamste inkomstenbron en het wel of niet hebben van studiefinanciering. Vragenlijsten uit LifeLines over de arbeidsmarktpositie zijn ook gebruikt om mensen die zelf rapporteren (vervroegd) gepensioneerd te zijn of voltijd student/scholier te zijn uit te filteren.

Algemene zelfgerapporteerde gezondheid

Wij maken gebruik van data over zelfgerapporteerde gezondheid uit Lifelines. De volgende vraag is voorgelegd aan de respondenten: ‘Wat vindt u, over het algemeen, van uw gezondheid?’. Als antwoord konden mensen een score geven aan hun gezondheid, uiteenlopend van uitstekend (5), heel goed (4), goed (3), gemiddeld (2) en slecht (1). Deze vraag is een veelgebruikte subjectieve gezondheidsmaat die ontleend is aan de Short-Form Health Survey-12 (SF-12) (Leopold, 2019; Torres, Rizzo, & Wong, 2016) en is gedurende de onderzoeksperiode vier keer aan respondenten voorgelegd. De antwoorden op deze vraag zijn zodanig gecodeerd dat hogere scores een betere gezondheid indiceren.

Arbeidsmarktsituatie

De belangrijkste variabele in dit onderzoek is de arbeidsmarktpositie. Data over de arbeidsmarktpositie komen uit het SSB. De volgende categorieën zijn geselecteerd:

  • werknemer met een vast contract;
  • werknemer met een flexibele arbeidsrelaties (tijdelijk contract, oproepkrachten en uitzendwerk);
  • zelfstandige met en zonder personeel (inclusief directeurengrootaandeelhouders);
  • WSW-dienstverband;
  • niet werkzaam.

Het was niet mogelijk om flexibele arbeidsrelaties verder uit te splitsen naar type arbeidscontract vanwege het te geringe aantal waarnemingen per groep. Zelfstandigen en WSW’ers worden als categorie ‘overig’ buiten beschouwing gelaten. Het zijn om te beginnen zeer kleine categorieën, waardoor het voor sommige analyses onmogelijk is om beide groepen te onderscheiden. Los daarvan zijn deze twee categorieën geen hoofdgroepen in deze studie.

De onderstaande achtergrondvariabelen worden in de analyses meegenomen. Voor al deze variabelen (behalve het geslacht, leeftijd en deeltijdfactor) is LifeLines-data als bron gebruikt. Het zijn:

  • geslacht;
  • leeftijdscategorieën: tot 30 jaar, 30 tot 40 jaar, 40 tot 50 jaar en 50 jaar en ouder;
  • aanwezigheid partner (getrouwd, samenwonen en LAT);
  • aanwezigheid kinderen in het huishouden (eigen en stiefkinderen);
    • hoogst behaalde opleidingsniveau:
    • geen opleiding (lagere school of basisonderwijs niet afgemaakt) en lager onderwijs (basisonderwijs, speciaal basisonderwijs);
    • lager of voorbereidend beroepsonderwijs (zoals lts, leao, lhno, vmbo);
    • middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals mavo, (m)ulo, mbo-kort, vmbo-t);
    • middelbaar beroepsonderwijs of beroepsbegeleidend onderwijs (zoals mbo-lang, mts, meao, bol, bbl, inas);
    • hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (zoals havo, vwo, atheneum, gymnasium, hbs, mms);
    • hoger beroepsonderwijs (hbo, hts, heao, kandidaats wetenschappelijk onderwijs)
    • wetenschappelijk onderwijs (universiteit);
    • overig en onbekend.

Onder de werkende populatie van de respondenten wordt ook gekeken naar beroepsklasse, beroepsniveau en deeltijdfactor. De deeltijdfactor wordt verkregen door het aantal voltijddagen te delen door de som van het aantal baandagen, wat resulteert in een percentage dat aangeeft wat de verhouding is voor de desbetreffende baan tussen een voltijd werkweek en de daadwerkelijk werkzame uren. Een deeltijdfactor van 1 betekent dat men voltijd werkt. Deeltijdfactor is als volgt gecategoriseerd:

  • deeltijdfactor kleiner dan 0,2 is werkzaam minder dan 1 dag per week;
  • deeltijdfactor groter dan 0,2 en kleiner dan 0,5 is werkzaam in een kleine deeltijdbaan;
  • deeltijdfactor groter of gelijk aan 0,5 en kleiner dan 0,8 is werkzaam in een grote deeltijdbaan;
  • deeltijdfactor groter of gelijk aan 0,8 is voltijd werkzaam.

Beroepsniveau is verdeeld in 4 categorieën volgens de ISCO-indeling: ISCO-niveau 1 tot en met 4. Beroepsklasse is als volgt ingedeeld:

  • pedagogische beroepen;
  • creatieve en taalkundige beroepen;
  • commerciële beroepen;
  • bedrijfseconomische en administratieve beroepen;
  • managers;
  • openbaar bestuur, veiligheids- en juridische beroepen;
  • technische beroepen;
  • ict-beroepen;
  • agrarische beroepen;
  • zorg- en welzijnberoepen;
  • dienstverlenende beroepen;
  • transport- en logistieke beroepen;
  • overig.

De variabelen beroepsniveau en beroepsklasse hebben beide 2 procent missing waarden.

3.3Methoden

Om het effect van de gezondheid op de positie op de arbeidsmarkt te meten, kijken wij naar de oorspronkelijke gezondheid (onafhankelijke variabele) en in hoeverre deze samenhangt met de navolgende veranderingen in de arbeidsmarktsituatie (afhankelijke variabele). Om de rol van gezondheid bij de arbeidsmarkt­veranderingen te bestuderen, onderscheiden wij drie separate populaties: personen met een vast contract, personen met een flexibele arbeidsrelatie en niet-werkenden. Deze drie populaties worden gevolgd over de beschikbare periode of totdat men een transitie doormaakt. Voor de populatie vaste werknemers is gekeken naar de volgende transities:

  • blijven werken met een vast contract;
  • uitstroom naar een flexibel contract;
  • uitstroom naar een niet-werkzame situatie.

Voor de personen met een flexibel contract is gekeken naar de kansen om:

  • te blijven werken met een flexibel contract;
  • uitstroom naar een vast contract;
  • uitstroom naar een niet-werkzame situatie.

Voor de niet-werkenden is gekeken naar de kansen om:

  • niet-werkend te blijven;
  • uitstroom naar een vast contract;
  • uitstroom naar een flexibel contract.

Er zijn vier meetmomenten uit Lifelines, twee gezondheidsmetingen en twee tussentijdse enquêtes, gekoppeld aan de informatie uit het SSB op het peilmoment van het desbetreffende interview. Hieruit zijn perioden per persoon geconstrueerd die uit maximaal vier meetmomenten bestaan. Tevens zijn de personen geselecteerd die aan allevier peilingen van Lifelines hebben meegedaan. Om de populaties overzichtelijk te houden zijn alleen personen met geldige scores op alle gezondheidsmaten geselecteerd.

Om multivariaat de gezondheidseffecten te schatten, maken wij gebruik van discrete-time survival models. De risico set zijn personen in een bepaalde situatie die het risico lopen dat hun situatie verandert, bijvoorbeeld mensen met een vast contract die het risico lopen om hun vaste contract te verliezen. Competing risks zijn concurrerende risico’s: men kan werkloos raken of met een flexibel contract aan de slag gaan. Inhoudelijk zijn dit verschillende uitkomsten die met elkaar gecorreleerd kunnen zijn. Daarom is het noodzakelijk om er onderscheid tussen te maken.

Het model is geschat als een multinomiale logitmodel (Allison, 1982). De afhankelijke variabele in dit survival model is de conditionele kans dat een individu een transitie maakt naar een toestand in de tijd t, conditioneel aan het feit dat (in dit voorbeeld) hij of zij werkzaam is gebleven met een (vast) contract tot aan het tijdpunt t–1. Dit model is toegepast op de populatie personen met een vast contract, personen met een flexibel contract en niet-werkzame personen. Omdat de begindatum en de duur tussen de metingen varieert, wordt in de multivariate analyse naast andere achtergrondkenmerken gecontroleerd voor de cumulatieve duur (dus de duur vanaf begin periode tot dan toe) én het jaar waarin de periode is begonnen. Daarnaast wordt in alle modellen gecontroleerd voor de aanwezigheid van een partner, van kinderen in het huishouden, het geslacht, de leeftijd en het opleidingsniveau. Bij de populaties werkenden (met een vast contract en een flexibel contract) wordt ook gecontroleerd voor de beroepsklasse, het beroepsniveau en de deeltijdfactor. In de modellen zijn alle perioden geclusterd binnen personen.

Personen met een vast contract

Voor de populatie personen met een vast contract is gekeken of een transitie werd gemaakt naar een andere situatie. In tabel 3.3.1 zijn de aantallen personen met een vast contract naar gezondheidsscores aan het begin van de periode en het type transitie weergegeven. Er zijn relatief weinig personen met een slechte algemene gezondheid in de eerste meting binnen de beschikbare periode. De meeste personen met een vast contract geven een gemiddelde (53 procent) score voor hun algemene gezondheid of beoordelen hun gezondheid als goed (30 procent). Personen met een slechte algemene gezondheid maken vaker de overgang naar geen werk: 35 procent van deze personen maakte de transitie naar geen werk. Van de personen met een algemene gezondheidsscore heel goed maakte 4 procent deze overgang.

3.3.1Beschrijvende statistieken transities uit vast

    Geen transitie Van vast naar flex Van vast naar geen werk Van vast naar overig Totaal
Totaal abs. 26 037 2 622 1 858 745 31 262
    % 83% 8% 6% 2% 100%
Gezondheid Slecht abs. 43 6 27 1 77
% 56% 8% 35% 1% 100%
Gemiddeld abs. 1 463 169 240 43 1 915
% 76% 9% 13% 2% 100%
Goed abs. 13 822 1 426 1 058 365 16 671
% 83% 9% 6% 2% 100%
Heel goed abs. 7 998 762 415 233 9 408
% 85% 8% 4% 3% 100%
Uitstekend abs. 2 711 259 118 103 3 191
% 85% 8% 4% 3% 100%

In grafiek 3.3.2 zijn de uitkomsten uit de multivariate analyses weergegeven als voorspelde percentages uitstroom uit een vast dienstverband naar ervaren gezondheidsstatus. Een slechte algemene gezondheid vóór een mogelijke transitie is positief geassocieerd met de transities van vast werk naar geen werk. De kans dat een vaste kracht met een gezondheidsscore heel goed uitstroomt naar geen werk is minder dan 1 procent. De kans dat een vaste kracht met de gezondheidsscore heel slecht uitstroomt naar geen werk is aanzienlijk hoger, te weten 4,5 procent. Dit kan een aanwijzing zijn van het selectiemechanisme: mensen met gezondheids­problemen worden mogelijk eerder ontslagen of nemen zelf eerder ontslag of stoppen vaker met werken.

De relatie tussen de overgang van een vast dienstverband naar een flexibele arbeidsrelatie en gezondheid is minder evident. Er lijkt geen verschil te zijn in de kansen van gezonde en ongezonde personen om van een vaste arbeidsrelatie over te gaan naar een flexibele arbeidsrelatie. Ongeveer 2,5 procent van alle personen met een vaste baan stroomt uit naar een flexibele baan, ongeacht de gezondheidsstatus.

Voorspelde percentages zijn berekend op basis van het multinomiaal model voor de uitkomsten transitie van vast naar flex en transitie van vast naar geen werk met de uitkomst geen transitie als referentiecategorie. Om deze percentages uit te rekenen zijn alle controlevariabelen op een gemiddelde waarde gezet. De betrouwbaarheidsintervallen zijn gebaseerd op p<0.05.

Personen met een flexibele arbeidsrelatie

Identiek aan de manier waarop in de vorige paragraaf personen met een vast contract zijn geanalyseerd, is voor de populatie flexibele werknemers onderzocht hoe de gezondheid op tijdstip t de kansen om op tijdstip t+n om door te stromen naar vast werk of geen werk beïnvloedt. In totaal maakt 15 procent van de flexkrachten een transitie naar geen werk (tabel 3.3.3). Ruim 40 procent van de flexwerkers stroomt in de onderzoeksperiode door naar een vaste baan. Met een betere gezondheid is de kans om een vast contract te krijgen groter.

3.3.3Beschrijvende statistieken transities uit flex

      Geen transitie Van flex naar vast Van flex naar niet-werkend Van flex naar overig Totaal
Totaal abs. 3 362 3 420 1 281 241 8 304
    % 41% 41% 15% 3% 100%
Gezondheid Slecht abs. 3 3 8 2 16
% 19% 19% 50% 13% 100%
Gemiddeld abs. 228 199 147 20 594
% 38% 34% 25% 3% 100%
Goed abs. 1 853 1 839 753 97 4 542
% 41% 41% 17% 2% 100%
Heel goed abs. 964 1 038 290 96 2 388
% 40% 44% 12% 4% 100%
Uitstekend abs. 314 341 83 26 764
% 41% 45% 11% 3% 100%

Als gecorrigeerd wordt voor achtergrondkenmerken (figuur 3.3.4) speelt gezondheid nauwelijks nog een rol bij de kansen van flexwerkers om door te stromen naar een vaste baan. De kans om door te stromen naar vast werk loopt van 17 procent onder flexwerkers met een slechte gezondheid naar 19 procent onder heel gezonde flexwerkers. Dit verschil is klein en niet statistisch significant. Wel doet de gezondheid ertoe in de kansen om uit te stromen naar geen werk. 14 procent van de flexwerkers met een hele slechte gezondheid stroomt uiteindelijk uit naar geen werk, terwijl onder hele gezonde flexwerkers dit percentage 4,5 procent bedraagt.

Gezondheid lijkt dus, rekening houdend met relevante achtergrondkenmerken, niet van belang te zijn als we willen begrijpen hoe het komt dat een flexwerker wel of geen vast contract krijgt aangeboden. Immers, gezondheid verklaart niet de verschillen in de kans op vast werk en de kans dat iemand binnen de flexibele schil actief blijft. Net als onder de vaste medewerkers lijkt gezondheid er wel toe te doen bij de overgang van werken naar niet werken. Flexwerkers hebben een veel grotere uitstroomkans dan vaste medewerkers, wat samenhangt met de betere ontslagbescherming van vaste krachten.

Voorspelde percentages zijn berekend op basis van het multinomiaal model voor de uitkomsten transitie van flex naar vast en transitie van flex naar geen werk met de uitkomst geen transitie als referentiecategorie. Om deze percentages uit te rekenen zijn alle controlevariabelen op een gemiddelde waarde gezet. Het opleidingsniveau, het beroepsniveau en de deeltijdfactor zijn voor deze analyse buiten beschouwing gelaten vanwege collineariteitproblemen. De betrouwbaarheidsintervallen zijn gebaseerd op p<0.05.

Populatie niet werkenden

Ook voor de populatie personen zonder werk is onderzocht hoe de oorspronkelijke gezondheid samenhangt met de kansen om door te stromen naar vast werk of flexwerk. De beschrijvende analyses laten geen verrassingen zien. Personen met een betere gezondheid stromen vaker door naar werk (tabel 3.3.5). De kans is groter voor niet-werkenden om een flexibel arbeidscontract te bemachtigen. Uiteindelijk slaagde 31 procent van de niet-werkenden erin door te stromen naar werk. Onder personen met een goede algemene gezondheid lag dit percentage hoger (41 procent) dan het eerder genoemde gemiddelde.

3.3.5Beschrijvende statistieken transities uit niet-werkend

      Geen transitie Van niet-werkend naar vast Van niet-werkend naar flex Van niet-werkend naar overig Totaal
Totaal abs. 5 674 557 1 598 410 8 239
    % 69% 7% 19% 5% 100%
Gezondheid Slecht abs. 155 1 10 1 167
% 93% 1% 6% 1% 100%
Gemiddeld abs. 1 187 52 173 39 1 451
% 82% 4% 12% 3% 100%
Goed abs. 3 068 293 905 235 4 501
% 68% 7% 20% 5% 100%
Heel goed abs. 960 166 378 103 1 607
% 60% 10% 24% 6% 100%
Uitstekend abs. 304 45 132 32 513
% 59% 9% 26% 6% 100%

Resultaten uit de multivariate analyses laten zien dat gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken een betere algemene gezondheid positief samenhangt met uitstroom naar werk (figuur 3.3.6). Deze samenhang is te zien zowel bij uitstroom naar een vast contract als bij de transities naar een flexibele arbeidsrelatie. Bij transities van geen werk naar een vast contract lopen de percentages tussen 1 en 4 procent, afhankelijk van de gezondheid, waarbij hogere uitstroompercentages bij betere gezondheids­scores horen. Bij transities van geen werk naar een flexibele baan zijn de percentages hoger en lopen van 4 tot 11 procent afhankelijk van de gezondheids­score. Ook hier geldt dat hogere uitstroomkansen corresponderen met hogere gezondheidsscores.

Voorspelde percentages zijn berekend op basis van het multinomiaal model voor de uitkomsten transitie van geen werk naar vast en transitie van geen werk naar flex met de uitkomst geen transitie als referentiecategorie. Om deze percentages uit te rekenen zijn alle controlevariabelen op een gemiddelde waarde gezet. De betrouwbaarheidsintervallen zijn gebaseerd op p<0.05.

3.4Conclusie

Het doel van dit onderzoek is een antwoord te formuleren op de vraag in welke mate de gezondheid de arbeidsmarktonzekerheid beïnvloedt. Komen ongezonde personen vaker in een economisch onzekerdere situatie terecht? Om dit te onderzoeken is nagegaan hoe de gemeten gezondheid samenhangt met arbeidsmarktveranderingen. Hiervoor zijn twee longitudinale databases aan elkaar gekoppeld, Lifelines en het SSB.

Er zijn sterke aanwijzingen gevonden voor het selectiemechanisme, vooral als het gaat om verschillen tussen mensen met en zonder werk. Een goede algemene gezondheid is negatief geassocieerd met de uitstroom uit een vaste of flexibele baan naar geen werk. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat ongezonde mensen vaker ontevreden zijn in hun vaste baan en daarom ook vaker zelf kiezen om te stoppen met werken. Als de ontevredenheid met het werk de algemene gezondheidsscore beïnvloedt, dan zou de gezondheid verbeteren als men niet meer werkt. Echter, in lijn met de bovenstaande bevindingen laat de multivariate analyse ook zien dat een betere algemene gezondheid positief samenhangt met de transities naar werk. Deze uitkomsten zijn geheel in lijn met eerdere bevindingen. Geen werk is sterk geassocieerd met slechtere gezondheidsuitkomsten, zowel fysiek als mentaal (Paul & Moser, 2009; Wanberg, 2012). Ook ondersteunt ons onderzoek de conclusie van Wagenaar (2013) dat personen met een vast contract en een slechte gezondheid in Nederland een grotere kans lopen om werkloos te worden.

Wat betreft de flexibele arbeidscontracten in vergelijking met vaste aanstellingen hebben wij niet kunnen constateren dat gezondere personen vaker naar vaste banen doorstromen. Ook is er geen verband gevonden tussen gezondheid en uitstroom van vast werk naar flexwerk. Samengevat, wij vonden geen bewijs voor de stelling dat minder gezonde personen in flexibele contracten blijven hangen en minder vaak doorstromen naar een vaste baan, en dat ongezondere personen vaker een vaste aanstelling verruilen voor een flexibele aanstelling vergeleken met gezondere personen.

3.5Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Allison, P. D. (1982). Discrete-time methods for the analysis of event histories. Sociological methodology, 13, 61–98.

Bakker, B. F., van Rooijen, J., & van Toor, L. (2014). The system of social statistical datasets of Statistics Netherlands: An integral approach to the production of register-based social statistics. Statistical Journal of the IAOS, 30(4), 411–424.

Benach, J., Vives, A., Amable, M., Vanroelen, C., Tarafa, G., & Muntaner, C. (2014). Precarious employment: understanding an emerging social determinant of health. Annual review of public health, 35, 229–253.

Brand, J. E. (2015). The far-reaching impact of job loss and unemployment. Annual review of sociology, 41, 359–375.

Burgard, S.A., Brand, J.E., & House, J.S. (2007). Toward a better estimation of the effect of job loss on health. Journal of health and social behavior, 48(4), 369–384.

Cottini, E., & Lucifora, C. (2013). Mental health and working conditions in Europe. ILR Review, 66(4), 958–988.

Cuyper de, N., De Jong, J., De Witte, H., Isaksson, K., Rigotti, T., & Schalk, R. (2008). Literature review of theory and research on the psychological impact of temporary employment: Towards a conceptual model. International Journal of Management Reviews, 10(1), 25–51.

Doorslaer, E.V., & Koolman, X. (2004). Explaining the differences in income-related health inequalities across European countries. Health economics, 13(7), 609–628.

Ferrie, J. E. (2001). Is job insecurity harmful to health? Journal of the royal society of medicine, 94(2), 71–76.

Hooftman, W.E., Mars, G.M.J., Janssen, B., De Vroome, E.M.M., Ramaekers, M.M.M.J., & Van den Bossche, S.N.J. (2018). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2017. The Hague: CBS & TNO.

Jahoda, M. (1982). Employment and unemployment: A social-psychological analysis. (Vol. 1), CUP Archive.

Klijs, B., Scholtens, S., Mandemakers, J.J., Snieder, H., Stolk, R.P., & Smidt, N. (2015). Representativeness of the LifeLines cohort study. PloS one, 10(0), e0137203.

Leopold, L. (2019). Health Measurement and Health Inequality Over the Life Course: A Comparison of Self-rated Health, SF-12, and Grip Strength. Demography, 1–22.

Mackenbach, J.P., Martikainen, P., Looman, C.W., Dalstra, J.A., Kunst, A. E., & Lahelma, E. (2004). The shape of the relationship between income and self-assessed health: an international study. International Journal of Epidemiology, 34(2), 286–293.

Moscone, F., Tosetti, E., & Vittadini, G. (2016). The impact of precarious employment on mental health: The case of Italy. Social Science & Medicine, 158, 86–95.

Paul, K. I., & Moser, K. (2009). Unemployment impairs mental health: Meta-analyses. Journal of Vocational behavior, 74(3), 264–282.

Torres, J.M., Rizzo, S., & Wong, R. (2016). Lifetime socioeconomic status and late-life health trajectories: Longitudinal results from the Mexican Health and Aging Study. Journals of Gerontology, Series B: Psychological Sciences and Social Sciences, 73, 349–360.

Virtanen, M., Kivimäki, M., Joensuu, M., Virtanen, P., Elovainio, M., & Vahtera, J. (2005). Temporary employment and health: a review. International journal of epidemiology, 34(3), 610–622.

Wagenaar, A.F. (2013). Temporary work and health & well-being: A two-way street? Nijmegen: Boxpress.

Wanberg, C.R. (2012). The individual experience of unemployment. Annual review of psychology, 63, 369–396.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2018–2019 2018 tot en met 2019
2018/2019 Het gemiddelde over de jaren 2018 tot en met 2019
2018/’19 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2018 en eindigend in 2019
2016/’17–2018/’19 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2016/’17 tot en met 2018/’19

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Erratum

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, zijn er achteraf enkele onvolkomenheden geconstateerd. Onze excuses hiervoor.

Datum: 13 februari 2020

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, is er achteraf een onvolkomenheid geconstateerd. Onze excuses hiervoor. In figuur 8.3.2 werden verkeerde labels getoond. Dit is nu gecorrigeerd.