Werkloosheid stabiliseert op laag niveau.

Foto omschrijving: Bulgaarse gastarbeiders aan het werk op het land

Het aanbod van arbeid

Om te bepalen hoe groot het aanbod van arbeidskrachten is, wordt allereerst gekeken naar de Nederlandse bevolking van 15 tot 75 jaar. Tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 groeide dit deel van de bevolking met 80 duizend personen tot 13,5 miljoen.

Deze toename is het saldo van omvangrijke stromen. Zo werden in de loop van het jaar 196 duizend personen 15 jaar. Een iets kleiner aantal mensen werd 75 jaar (184 duizend). Daarnaast overleden er echter ook 49 duizend 15- tot 75‑jarigen. Dat de omvang van de bevolking van 15 tot 75 jaar toch toenam, komt doordat meer mensen immigreerden dan er emigreerden. Ook daarbij gaat het om grote stromen. In 2023 vestigden zich 294 duizend mensen van 15 tot 75 jaar in Nederland, terwijl er 176 duizend vertrokken.

3.1 Bevolking van 15 tot 75 jaar (mln)
Jaar Bevolking Bevolking, prognose
1950 6,857 .
1951 6,950 .
1952 7,015 .
1953 7,061 .
1954 7,122 .
1955 7,193 .
1956 7,277 .
1957 7,353 .
1958 7,434 .
1959 7,550 .
1960 7,646 .
1961 7,732 .
1962 7,905 .
1963 8,070 .
1964 8,204 .
1965 8,340 .
1966 8,472 .
1967 8,599 .
1968 8,702 .
1969 8,813 .
1970 8,936 .
1971 9,068 .
1972 9,199 .
1973 9,317 .
1974 9,440 .
1975 9,576 .
1976 9,736 .
1977 9,864 .
1978 9,991 .
1979 10,127 .
1980 10,275 .
1981 10,423 .
1982 10,542 .
1983 10,651 .
1984 10,759 .
1985 10,878 .
1986 11,000 .
1987 11,115 .
1988 11,222 .
1989 11,302 .
1990 11,369 .
1991 11,451 .
1992 11,532 .
1993 11,604 .
1994 11,678 .
1995 11,728 .
1996 11,766 .
1997 11,805 .
1998 11,851 .
1999 11,904 .
2000 11,961 .
2001 12,037 .
2002 12,120 .
2003 12,184 .
2004 12,228 .
2005 12,264 .
2006 12,294 .
2007 12,323 .
2008 12,369 .
2009 12,442 .
2010 12,518 .
2011 12,582 .
2012 12,641 .
2013 12,687 .
2014 12,735 .
2015 12,796 .
2016 12,870 .
2017 12,964 .
2018 13,051 .
2019 13,135 .
2020 13,226 .
2021 13,281 .
2022 13,311 .
2023 13,441 .
2024 . 13,530
2025 . 13,606
2026 . 13,671
2027 . 13,719
2028 . 13,750
2029 . 13,769
2030 . 13,790
2031 . 13,804
2032 . 13,816
2033 . 13,822
2034 . 13,823
2035 . 13,819
2036 . 13,812
2037 . 13,810
2038 . 13,794
2039 . 13,772
2040 . 13,747
2041 . 13,727
2042 . 13,712
2043 . 13,700
2044 . 13,690
2045 . 13,674
2046 . 13,668
2047 . 13,674
2048 . 13,693
2049 . 13,729
2050 . 13,773
2051 . 13,826
2052 . 13,880
2053 . 13,936
2054 . 13,989
2055 . 14,041
2056 . 14,087
2057 . 14,133
2058 . 14,181
2059 . 14,229
2060 . 14,271
2061 . 14,308
2062 . 14,338
2063 . 14,366
2064 . 14,392
2065 . 14,415
2066 . 14,429
2067 . 14,441
2068 . 14,454
2069 . 14,467
2070 . 14,478

StatLine: Bevolking 2023, Bevolkingsprognose tot 2070 en Bevolking 1950–2023.

Cijfers over het aanbod op de arbeidsmarkt worden samengesteld op basis van gegevens uit de Enquête beroepsbevolking (EBB). Het CBS voert deze enquête uit onder personen van 15 tot 90 jaar die in een particulier huishouden in Nederland leven. De uitkomsten worden meestal gepresenteerd voor de bevolking van 15 tot 75 jaar. Daarmee sluit het CBS aan bij internationale afspraken over statistieken over de beroepsbevolking.

Bij het samenstellen van de gegevens over de beroepsbevolking gaat het CBS uit van een gemiddelde populatie voor het hele jaar. Die wijkt af van de stand op 1 januari volgens de Bevolkingsstatistiek. Bovendien telt de EBB de mensen in inrichtingen, instellingen en tehuizen niet mee (de zogeheten institutionele bevolking). Volgens de EBB waren er in 2023 gemiddeld 13,3 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar die in een particulier huishouden in Nederland leefden.

Beroepsbevolking verder gegroeid

De beroepsbevolking bestaat uit alle mensen van 15 tot 75 jaar die betaald werk hebben (de werkzame beroepsbevolking) en degenen die geen betaald werk hebben, maar wel recent naar werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (de werkloze beroeps­bevolking). In 2023 groeide de beroepsbevolking met 198 duizend tot 10,1 miljoen mensen. Binnen de beroepsbevolking nam het aantal werkenden toe met 189 duizend en steeg het aantal werklozen licht met 9 duizend.

3.2 Beroepsbevolking (15 tot 75 jaar), verandering t.o.v. een jaar eerder (x 1 000)
Jaar Verandering
Werkzame beroepsbevolking '13, Werkzame beroepsbevolking -63
Werkzame beroepsbevolking '14, Werkzame beroepsbevolking -51
Werkzame beroepsbevolking '15, Werkzame beroepsbevolking 76
Werkzame beroepsbevolking '16, Werkzame beroepsbevolking 112
Werkzame beroepsbevolking '17, Werkzame beroepsbevolking 174
Werkzame beroepsbevolking '18, Werkzame beroepsbevolking 195
Werkzame beroepsbevolking '19, Werkzame beroepsbevolking 178
Werkzame beroepsbevolking '20, Werkzame beroepsbevolking -1
Werkzame beroepsbevolking '21, Werkzame beroepsbevolking 139
Werkzame beroepsbevolking '22, Werkzame beroepsbevolking 293
Werkzame beroepsbevolking '23, Werkzame beroepsbevolking 189
Werkzame beroepsbevolking , Werkzame beroepsbevolking .
Werkloze beroepsbevolking '13, Werkloze beroepsbevolking 132
Werkloze beroepsbevolking '14, Werkloze beroepsbevolking 8
Werkloze beroepsbevolking '15, Werkloze beroepsbevolking -38
Werkloze beroepsbevolking '16, Werkloze beroepsbevolking -78
Werkloze beroepsbevolking '17, Werkloze beroepsbevolking -100
Werkloze beroepsbevolking '18, Werkloze beroepsbevolking -87
Werkloze beroepsbevolking '19, Werkloze beroepsbevolking -36
Werkloze beroepsbevolking '20, Werkloze beroepsbevolking 42
Werkloze beroepsbevolking '21, Werkloze beroepsbevolking -57
Werkloze beroepsbevolking '22, Werkloze beroepsbevolking -58
Werkloze beroepsbevolking '23, Werkloze beroepsbevolking 9
Werkloze beroepsbevolking , Werkloze beroepsbevolking .
Niet-beroepsbevolking '13, Niet-beroepsbevolking 28
Niet-beroepsbevolking '14, Niet-beroepsbevolking 69
Niet-beroepsbevolking '15, Niet-beroepsbevolking -17
Niet-beroepsbevolking '16, Niet-beroepsbevolking 50
Niet-beroepsbevolking '17, Niet-beroepsbevolking 27
Niet-beroepsbevolking '18, Niet-beroepsbevolking -42
Niet-beroepsbevolking '19, Niet-beroepsbevolking -63
Niet-beroepsbevolking '20, Niet-beroepsbevolking 38
Niet-beroepsbevolking '21, Niet-beroepsbevolking -30
Niet-beroepsbevolking '22, Niet-beroepsbevolking -153
Niet-beroepsbevolking '23, Niet-beroepsbevolking -100

StatLine: Arbeidsdeelname en werkloosheid.

In 2023 bedroeg de brutoarbeidsparticipatie 75,8 procent, een nieuw hoogtepunt. Dit percentage geeft aan welk deel van de bevolking (van 15 tot 75 jaar) tot de beroeps­bevolking behoort. De participatie nam vorig jaar met name toe bij jongeren (15 tot 25 jaar) en ouderen (55‑plussers).

3.3 Ontwikkeling brutoarbeidsparticipatie naar leeftijd, 2023 (%-punt verandering t.o.v. een jaar eerder)
Jaar Brutoarbeidsparticipatie
15 tot 25 jaar 1,6
25 tot 35 jaar -0,1
35 tot 45 jaar 0,6
45 tot 55 jaar 0,0
55 tot 65 jaar 1,4
65 tot 75 jaar 1,8

StatLine: Brutoarbeidsparticipatie.

Omvang werkzame beroepsbevolking naar nieuw record

In 2023 nam de werkzame beroepsbevolking verder toe en bereikte daarmee een nieuw record (9,7 miljoen). Dat aantal is overigens niet gelijk aan het aantal werkzame personen dat in hoofdstuk 2 van deze publicatie is vermeld. De werkzame beroepsbevolking omvat namelijk personen van 15 tot 75 jaar in een particulier huishouden die in Nederland wonen en betaald werk hebben. Daarbij maakt het niet uit in welk land ze werken. Bij de werkzame personen in hoofdstuk 2 wordt iedereen meegeteld die bijdraagt aan de productie in Nederland. Daarbij wordt niet gekeken naar leeftijd of woonland. Bijlage 2 licht deze verschillen nader toe.

Het percentage van de bevolking van 15 tot 75 jaar met betaald werk wordt de nettoarbeids­participatie genoemd. In 2023 werkte 73,1 procent van alle 15- tot 75‑jarigen als werknemer of als zelfstandige. Dit is hoger dan in 2022, toen het percentage nog 72,2 was. De toename zat met 1,0 procentpunt en 1,9 procentpunt vooral bij 15- tot 25‑jarigen en 55‑plussers. Bij mannen nam de arbeidsdeelname iets meer toe dan bij vrouwen (0,9 tegenover 0,8 procentpunt).

3.4 Nettoarbeidsparticipatie (%)
Jaar 15 tot 75 jaar 15 tot 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar 65 tot 75 jaar
2013 66,7 67,9 83,4 83,0 81,2 58,5 10,0
2014 66,2 66,6 83,4 82,4 80,9 58,8 11,0
2015 66,7 68,5 83,9 82,7 81,5 61,3 9,7
2016 67,1 68,5 84,2 83,4 82,5 63,1 9,6
2017 67,9 69,9 84,8 83,7 83,2 65,3 10,5
2018 69,1 71,5 86,0 84,9 84,0 67,3 11,9
2019 70,0 72,8 86,2 85,7 84,8 69,5 13,2
2020 69,6 69,9 86,4 85,0 84,8 70,7 13,5
2021 70,4 71,7 87,1 85,6 85,1 71,4 14,4
2022 72,2 75,5 87,4 87,1 86,0 73,1 16,2
2023 73,1 76,5 87,3 87,6 86,1 75,0 18,1

StatLine: Nettoarbeidsparticipatie.

Ruim helft van de werkzame beroepsbevolking werkt voltijds

Van de werkzame beroepsbevolking werkte in 2023 iets meer dan de helft (52 procent) voltijds (35 uur of meer per week). Onder werkende jongeren van 15 tot 25 jaar is het deel dat voltijds werkt duidelijk kleiner dan gemiddeld (24 procent), bij 25- tot 45‑jarigen (61 procent) en 45- tot 75‑jarigen (54 procent) juist groter. Onder mannen was het percentage voltijders veel groter (71) dan onder vrouwen (31).

3.5 Bevolking 15 tot 75 jaar, verdeling werkzaam en niet-werkzaam, 2023 (x 1 000)
leeftijd in jaren Werkzaam 35 uur per week of meer (voltijd) Werkzaam 12 tot 35 uur per week Werkzaam < 12 uur per week Niet werkzaam
15 1 17 94 81
16 4 39 88 62
17 10 58 77 51
18 19 69 67 52
19 32 81 60 48
20 41 85 53 51
21 47 93 44 46
22 63 87 43 42
23 85 76 32 41
24 102 73 20 37
25 110 67 13 37
26 123 63 8 34
27 134 58 7 27
28 135 63 4 29
29 142 61 3 29
30 140 66 3 26
31 133 67 3 25
32 127 69 3 28
33 133 81 4 28
34 121 83 5 32
35 116 81 4 27
36 108 76 3 29
37 114 78 4 28
38 111 74 4 26
39 117 79 3 27
40 103 72 3 27
41 103 73 4 27
42 112 72 4 24
43 115 69 4 28
44 114 71 4 25
45 113 71 5 25
46 111 69 3 23
47 109 64 3 28
48 107 69 3 27
49 109 72 4 31
50 117 75 4 35
51 129 77 3 36
52 134 81 6 34
53 130 88 5 39
54 126 83 7 42
55 125 82 7 35
56 118 83 6 41
57 120 84 6 42
58 117 81 6 49
59 107 81 6 58
60 97 83 7 59
61 88 82 8 63
62 77 75 9 75
63 65 68 9 87
64 53 63 11 99
65 36 50 11 120
66 28 30 10 143
67 10 20 12 163
68 7 16 11 166
69 4 10 9 170
70 3 12 7 171
71 3 7 8 164
72 3 5 8 152
73 2 7 8 160
74 1 5 7 179

StatLine: Arbeidsdeelname; kerncijfers.

In zorg de meeste deeltijders

In de zorg werkten in 2023 naar verhouding de meeste deeltijders (73 procent). De zorg was met 81 procent ook de bedrijfstak met het hoogste percentage vrouwen. Ter vergelijking: voor alle bedrijfstakken bij elkaar was 47 procent vrouw. Ook in de horeca werkten in verhouding veel deeltijders (69 procent). Dat hangt samen met de leeftijd van het horecapersoneel. Van alle werkenden was 17 procent 15 tot 25 jaar, in de horeca was dat ruim drie keer zoveel (57 procent). In de bouwnijverheid was het percentage deeltijders het laagst (20 procent).

De beroepsgroep met het hoogste percentage deeltijdwerkers viel niet onder de bedrijfstak zorg of horeca. Het ging namelijk om kassamedewerkers, van wie 95 procent in deeltijd werkte in 2023. Iets meer dan drie kwart van alle kassamedewerkers was jonger dan 25 jaar, 81 procent was vrouw. In de zorg waren het de beroepsgroepen verzorgenden, apothekersassistenten en mbo-verpleegkundigen waar het percentage deeltijders hoger lag dan gemiddeld. In de horeca ging het om keukenhulpen en kelners en barpersoneel.

3.6 Werkzame beroepsbevolking 15 tot 75 jaar, deeltijdwerkers naar bedrijfstak, 2023 (%)
Bedrijfstak Deeltijdwerkers
Zorg 73
Horeca 69
Onderwijs 58
Cultuur, recreatie, overige diensten 57
Handel 54
Zakelijke dienstverlening 41
Verhuur/handel onroerend goed 40
Landbouw en visserij 36
Vervoer en opslag 36
Openbaar bestuur 34
Financiële dienstverlening 29
Informatie en communicatie 28
Industrie 27
Bouwnijverheid 20

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; bedrijf en Werkzame beroepsbevolking; beroep.

Meer vrouwen én mannen in grote deeltijdbanen

Niet alleen vrouwen, maar ook mannen hebben steeds vaker deeltijdwerk van 20 tot 35 uur per week. In 2023 hadden relatief meer mannen een grote deeltijdbaan dan tien jaar eerder, terwijl relatief minder mannen voltijds werkten.

In 2023 werkte iets meer dan de helft van alle werkenden (52 procent) voltijds; dat wil zeggen 35 uur of meer per week. Van de mannen werkte 71 procent voltijds in 2023, in 2013 was dit nog 75 procent. Daar staat tegenover dat 17 procent van de mannen in 2023 een grote deeltijdbaan had, in 2013 was dit nog 13 procent. In 2023 waren er wel 249 duizend mannen met een voltijdbaan meer dan in 2013. Maar het aantal mannen in deeltijd nam in diezelfde periode met 391 duizend toe, waardoor het percentage mannen met een voltijdbaan is gedaald.

Zie ook: Meer vrouwen én mannen in grote deeltijdbanen en In steeds minder gezinnen werkt alleen de vader.

3.7 Werkzame beroepsbevolking 15 tot 75 jaar, arbeidsduur per week (%)
Geslacht Arbeidsduur 2023 2013
Mannen Minder dan 20 uur, Mannen 12,0 12,3
Mannen 20 tot 35 uur, Mannen 17,3 12,5
Mannen Voltijd, Mannen 70,6 75,1
Vrouwen Minder dan 20 uur, Vrouwen 20,6 27,8
Vrouwen 20 tot 35 uur, Vrouwen 48,3 44,7
Vrouwen Voltijd, Vrouwen 31,1 27,5

StatLine: Arbeidsduur.

Steeds meer 55‑plussers op de arbeidsmarkt

In 2023 hadden 2,2 miljoen mensen in Nederland van 55 jaar en ouder betaald werk. Dat zijn er 778 duizend meer dan in 2013, bij de start van de cijferreeks. Dat komt doordat er inmiddels veel meer 55‑plussers zijn (de vergrijzing), maar ook doordat die vaker werken en langer aan het werk blijven.

Bij dat laatste speelt mee dat prepensioenregelingen als de VUT zijn afgeschaft en dat in de afgelopen jaren de AOW-leeftijd verder is verhoogd, nadat deze werd gekoppeld aan de levensverwachting. Het deel van de 55- tot 65‑jarigen dat werkt (nettoarbeidsparticipatie) nam toe van bijna 59 procent in 2013 naar 75 procent in 2023. Bij 65- tot 75‑jarigen groeide dit aandeel van 10 procent naar 18 procent. Onder 75‑plussers is de nettoarbeidsparticipatie ook wat toegenomen, maar hun arbeidsdeelname is met 3 procent betrekkelijk gering.

Van de 55‑plussers die werkten, deed bijna de helft dit in 2023 voltijds. Naarmate de leeftijd hoger ligt, wordt dit percentage kleiner. Van de werkende 55- tot 65‑jarigen werkte 53 procent voltijds, bij 65- tot 75‑jarigen was dit iets minder dan 28 procent, terwijl onder 75‑plussers met betaald werk slechts 16 procent een volledige werkweek had.

Sinds 2013 werken er veel meer 55‑plussers als zelfstandige, niet alleen in absoluut aantal, maar ook in verhouding tot het totaal aantal werkende leeftijdgenoten. In 2023 waren er van de 55‑plussers 553 duizend werkzaam als zelfstandige. Dat waren er 236 duizend meer dan in 2013. Deze toename is naar verhouding veel sterker dan die onder de jongere leeftijdsgroepen.

Vooral boven de AOW-gerechtigde leeftijd maken zelfstandigen een relatief groot deel uit van de werkende senioren. Onder 55- tot 65‑jarigen met werk was het aandeel zelfstandigen 21 procent in 2023; onder de 65- tot 75‑jarigen was dit 40 procent en bij de 75‑plussers 66 procent. Sowieso hebben werkende AOW’ers vaker een flexibele arbeidsrelatie dan werkenden die het staatspensioen nog niet hebben bereikt. Waar het merendeel van de 55- tot 65‑jarige werknemers een vaste arbeidsrelatie heeft, verschuift dit bij de 65‑plussers meer naar flexibel werk. 75‑plussers in loondienst hebben zelfs vaker een flexibele dan een vaste arbeidsrelatie. Zij werken met name als oproep-, inval- en uitzendkracht.

3.8 Werkzame beroepsbevolking, 55-plussers (x 1 000)
55 tot 65 jaar 65 tot 75 jaar 75 jaar of ouder
2013 1259 162 20
2014 1275 185 21
2015 1342 168 26
2016 1400 171 25
2017 1469 192 28
2018 1537 222 24
2019 1614 251 30
2020 1670 261 28
2021 1707 280 27
2022 1766 314 39
2023 1825 350 44

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; 55-plussers.

Zowel meer vaste als flexwerknemers in afgelopen jaren

In 2023 waren er 8,2 miljoen werknemers, van wie de meeste, 5,4 miljoen, een vaste arbeidsrelatie hadden. Dat wil zeggen: een contract voor onbepaalde tijd en een vast aantal uren per week. Vanaf 2016 steeg het aantal vaste werknemers en die stijgende trend zette in 2023 door, met een toename van 98 duizend.

Tegelijkertijd nam ook het aantal flexwerknemers in 2023 toe. 2,7 miljoen werknemers hadden een flexibele arbeidsrelatie, 43 duizend meer dan in 2022. De rest van de werkenden, ongeveer 1,6 miljoen, werkte als zelfstandige voor eigen rekening of risico. Het aantal zelfstandigen nam naar verhouding sterker toe dan het aantal werknemers (respectievelijk +3,1 procent en +1,8 procent).

3.9 Werkzame beroepsbevolking naar arbeidsrelatie, 15 tot 75 jaar (x 1 000)
Jaar Werknemer met vaste arbeidsrelatie Werknemer met flexibele arbeidsrelatie Zelfstandige zonder personeel (zzp) Zelfstandige met personeel of
meewerkend gezinslid
2013 4723 2476 894 340
2014 4613 2519 916 335
2015 4608 2583 936 330
2016 4622 2647 960 340
2017 4672 2751 986 337
2018 4814 2791 999 336
2019 4996 2765 1019 337
2020 5158 2545 1054 359
2021 5230 2580 1078 367
2022 5318 2692 1176 363
2023 5416 2735 1230 356
3.10 Overzicht van arbeidsrelatiesZowel werknemers als zelfstandigen kunnen een meer of minder flexibele arbeidsrelatie hebben. Flexibel 3.10 Overzicht van arbeidsrelaties Uitzicht op vast Jaar of langer Vast Korter dan een jaar Uitzendkracht Oproep-/invalkracht Werknemer Zonder personeel (zzp) Met personeel Meewerkend gezinslid Zzp-eigen arbeid Zzp-producten Zelfstandige Flexibel Flex – contracttype onbekend

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; arbeidsrelatie.

Nederland koploper tijdelijke contracten

In Nederland is een tijdelijk contract gebruikelijker dan in de rest van de EU. In 2023 had 23 procent van de werknemers in Nederland een tijdelijk contract, tegenover 12 procent gemiddeld in de EU. Dat komt onder andere door het hoge percentage werkende jongeren, vaak scholieren en studenten, die vaker met tijdelijke contracten werken. In Nederland werkte in 2023 76 procent van de 15- tot 25-jarigen, tegenover 35 procent gemiddeld in de EU. Van die jongeren had ook nog eens 57 procent een tijdelijk contract, tegenover 46 procent gemiddeld in de EU bij jongeren.

3.11 Tijdelijke werknemers in de Europese Unie, 2023 (% werkzame beroepsbevolking 15 tot 75 jaar)
Tijdelijke werknemers
Nederland 22,7
Portugal 14,9
Spanje 14,6
Frankrijk 13,7
Finland 13,6
Zweden 13,3
Italië 12,6
Polen 12,4
Cyprus 11,7
EU-27 11,5
Duitsland 10,9
Slovenië 9,8
Kroatië 9,8
Denemarken 9,4
België 8,1
Oostenrijk 8,0
Malta 7,6
Griekenland 7,5
Ierland 7,3
Luxemburg 6,7
Tsjechië 6,3
Hongarije 4,4
Slowakije 3,8
Estland 2,8
Bulgarije 2,8
Letland 2,2
Roemenië 2,1
Litouwen 1,7

Eurostat: Flexwerknemers, EU.

Het Dossier Flexwerk geeft een actueel beeld van flexwerk in Nederland en bevat ook een rubriek met veelgestelde vragen.

Toename zelfstandigen zonder personeel

Van de 9,7 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar die in 2023 betaald werk hadden, werkten er bijna 1,6 miljoen in hun grootste werkkring als zelfstandige. Veruit de meeste zelfstandigen (ruim 1,2 miljoen) waren zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).

Het aantal zelfstandigen nam in 2023 toe met 47 duizend ten opzichte van een jaar eerder. De toename kwam geheel voor rekening van zzp’ers (54 duizend). De overige typen zelfstandigen die het CBS onderscheidt, daalden licht in aantal. Daarbij gaat het om zelfstandigen met personeel en meewerkende gezinsleden.

De groei in zzp’ers in 2023 ging het hardst in technische beroepen (15 duizend), gevolgd door zorg- en welzijnsberoepen (12 duizend) en pedagogische beroepen (11 duizend). Een jaar eerder was de toename het grootst in zorg- en welzijnsberoepen, toen groeide het aantal zzp’ers in die beroepsgroep met 27 duizend.

Van de nieuwe zelfstandigen is na te gaan wat ze voorheen deden. Sommigen werkten eerder als werknemer, anderen hadden geen werk. Gemiddeld per kwartaal in 2023 maakten 88 duizend personen de overstap: 44 duizend waren voorheen werknemer en 44 duizend begonnen als zelfstandige terwijl ze geen werk hadden. In 2023 waren er gemiddeld per kwartaal iets minder nieuwe zelfstandigen dan in 2022. Vanuit geen werk ging het in 2022 om 50 duizend personen per kwartaal en 51 duizend personen per kwartaal waren voorheen werknemer.

Zie ook: Meer zelfstandigen in zorg en welzijn.

3.12 Werkzame beroepsbevolking 15 tot 75 jaar, zelfstandigen (x 1 000)
Zzp-eigen arbeid Zzp-producten Meewerkend gezinslid Zelfstandige met personeel (zmp)
2013 701 194 38 302
2014 709 207 36 299
2015 721 215 40 290
2016 744 216 34 306
2017 766 219 26 311
2018 799 200 26 310
2019 823 196 27 310
2020 853 201 30 329
2021 895 183 33 334
2022 991 184 32 331
2023 1037 192 29 327

StatLine: Arbeidsdeelname; wisselingen en Werkzame beroepsbevolking; beroep.

Wie zijn de zzp’ers?

Een zzp’er is iemand die arbeid verricht voor eigen rekening of risico en geen mensen in dienst heeft. Dat kan in een eigen bedrijf of praktijk zijn (zelfstandig ondernemer), als directeur-grootaandeelhouder (dga), of als overige zelfstandige (bijvoorbeeld freelancer).

In 2023 bood 84 procent van de zzp’ers vooral eigen arbeid of diensten aan, terwijl 16 procent vooral producten verkocht of grondstoffen aanbood. Gemiddeld waren zzp’ers vaker dan werknemers man (62 procent tegenover 51 procent). Ook was de hoogste leeftijdsklasse (45 tot 75 jaar) bij hen vaker vertegenwoordigd (57 procent tegenover 40 procent). Ze waren vaker hoogopgeleid dan werknemers (47 procent tegenover 40 procent) en werkten ook vaker voltijds (59 procent tegenover 50 procent).

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; arbeidsrelatie.

Vanuit de Inkomensstatistiek worden eveneens uitkomsten gepubliceerd over het aantal zzp’ers en over hun inkomen en vermogen, zie StatLine: Zelfstandigen; inkomen, vermogen, kenmerken en Zelfstandigen; persoonskenmerken en bedrijfstakken.

Het Dossier ZZP geeft een actueel beeld van zzp’ers in Nederland en bevat ook een rubriek met veelgestelde vragen.

Werkloosheid in 2023 vrijwel onveranderd

In 2023 waren 359 duizend mensen werkloos (3,6 procent van de beroepsbevolking). Dat is een toename van 9 duizend ten opzichte van een jaar eerder. Na 2014 is dit het tweede jaar dat de werkloosheid niet daalde. Tussen 2014 en 2022 daalde het werkloosheidspercentage van 8,3 naar 3,5. In die periode was er alleen in 2020 een stijging van 4,4 naar 4,9 procent.

Ten opzichte van 2013 is de werkloze beroepsbevolking in verhouding jonger geworden. Van de werklozen in 2023 was 42 procent 15 tot 25 jaar, tien jaar eerder ging dat om 30 procent. Het aantal werkloze mannen en vrouwen is nagenoeg gelijk in 2023, respectievelijk 180 duizend en 179 duizend. In 2013 waren er met 393 duizend nog meer werkloze mannen dan vrouwen (361 duizend).

Zie ook: Aantal werkloze 45-plussers gedaald tot onder 100 duizend en Toename aantal jonge werklozen die recent nog werk hadden.

3.13 Werkloze beroepsbevolking naar leeftijd (x 1 000)
2023 2013
15 tot 25 jaar 149 228
25 tot 35 jaar 71 133
35 tot 45 jaar 46 132
45 tot 55 jaar 36 134
55 tot 65 jaar 42 115
65 tot 75 jaar 14 11

StatLine: Werkloosheid naar leeftijd.

Ruim 8 op 10 korter dan een jaar werkloos

In 2014 piekte de werkloosheid met 762 duizend werklozen. Negen jaar later, in 2023, was de werkloosheid meer dan gehalveerd. In die periode is vooral het aantal langdurig werklozen sterk teruggelopen. Waren er in 2014 nog 271 duizend mensen een jaar of langer werkloos, in 2023 waren dat er 50 duizend. Het aantal langdurig werklozen is vanaf 2016 voortdurend gedaald, ook in het eerste coronajaar. Ook het aantal mensen dat kort werkloos was, dat wil zeggen minder dan een jaar, was in 2023 lager dan in 2013. Wel waren er in 2023 meer mensen kort werkloos dan in 2022.

Zie ook: Sterke afname aantal langdurig werklozen in afgelopen 10 jaar.

3.14 Werkloze beroepsbevolking naar werkloosheidsduur (x 1 000)
Kort werkloos Langdurig werkloos Onbekend
2013 491 240 23
2014 467 271 25
2015 424 287 13
2016 391 239 15
2017 347 186 13
2018 311 136 12
2019 312 101 10
2020 372 82 11
2021 314 80 14
2022 275 66 10
2023 298 50 11

StatLine: Werkloze beroepsbevolking; werkloosheidsduur.

Werkloosheid relatief hoog in de grote steden

In de top vier van gemeenten met de hoogste werkloosheidspercentages kwamen drie van de vier grootste steden voor. In Rotterdam was 5,3 procent van de beroepsbevolking werkloos, in Amsterdam 5,0 procent en in Den Haag 4,7 procent. In Utrecht – de vierde grootste stad van Nederland – lag het percentage op 4,0.

In Zeeland, de provincie met het laagste werkloosheidspercentage, hadden de gemeenten Veere, Schouwen-Duiveland en Kapelle de laagste werkloosheid (2,4 procent).

3.15 Werkloosheid naar gemeente, 2023
Gemeente Werkloosheid
Aa en Hunze 2,7
Aalsmeer 3,1
Aalten 2,7
Achtkarspelen 3,2
Alblasserdam 3,1
Albrandswaard 3,0
Alkmaar 3,4
Almelo 4,0
Almere 4,1
Alphen aan den Rijn 3,0
Alphen-Chaam 2,6
Altena 2,6
Ameland 2,9
Amersfoort 3,6
Amstelveen 4,1
Amsterdam 5,0
Apeldoorn 3,3
Arnhem 4,0
Assen 3,6
Asten 2,9
Baarle-Nassau 2,9
Baarn 3,3
Barendrecht 3,2
Barneveld 2,8
Beek (L.) 3,1
Beekdaelen 2,9
Beesel 3,1
Berg en Dal 3,0
Bergeijk 2,7
Bergen (L.) 3,0
Bergen (NH.) 3,0
Bergen op Zoom 3,6
Berkelland 2,8
Bernheze 2,7
Best 3,1
Beuningen 3,1
Beverwijk 3,6
Bladel 2,8
Blaricum 3,0
Bloemendaal 3,1
Bodegraven-Reeuwijk 2,9
Boekel 2,7
Borger-Odoorn 2,9
Borne 2,9
Borsele 2,6
Boxtel 3,0
Breda 3,7
Bronckhorst 2,6
Brummen 2,9
Brunssum 3,7
Bunnik 2,8
Bunschoten 2,7
Buren 2,7
Capelle aan den IJssel 4,1
Castricum 2,8
Coevorden 3,0
Cranendonck 2,9
Culemborg 3,2
Dalfsen 2,6
Dantumadiel 3,1
De Bilt 3,3
De Fryske Marren 3,1
De Ronde Venen 2,9
De Wolden 2,6
Delft 4,6
Den Helder 3,5
Deurne 2,9
Deventer 3,6
Diemen 4,2
Dijk en Waard 3,1
Dinkelland 2,6
Doesburg 3,5
Doetinchem 3,2
Dongen 2,8
Dordrecht 3,7
Drechterland 2,8
Drimmelen 2,7
Dronten 3,1
Druten 2,8
Duiven 3,0
Echt-Susteren 3,1
Edam-Volendam 2,6
Ede 3,1
Eemnes 2,9
Eemsdelta 3,7
Eersel 2,6
Eijsden-Margraten 2,8
Eindhoven 4,1
Elburg 2,8
Emmen 3,5
Enkhuizen 3,3
Enschede 4,4
Epe 2,8
Ermelo 2,9
Etten-Leur 3,2
Geertruidenberg 2,8
Geldrop-Mierlo 3,3
Gemert-Bakel 2,8
Gennep 3,2
Gilze en Rijen 2,9
Goeree-Overflakkee 2,7
Goes 2,8
Goirle 2,9
Gooise Meren 3,3
Gorinchem 3,4
Gouda 3,5
Groningen (gemeente) 4,8
Gulpen-Wittem 3,0
Haaksbergen 2,9
Haarlem 3,7
Haarlemmermeer 3,5
Halderberge 3,1
Hardenberg 2,9
Harderwijk 3,1
Hardinxveld-Giessendam 2,7
Harlingen 3,5
Hattem 2,8
Heemskerk 3,3
Heemstede 3,2
Heerde 2,6
Heerenveen 3,5
Heerlen 4,1
Heeze-Leende 2,7
Heiloo 3,0
Hellendoorn 2,7
Helmond 3,8
Hendrik-Ido-Ambacht 2,9
Hengelo (O.) 3,6
Het Hogeland 3,1
Heumen 3,0
Heusden 2,8
Hillegom 3,0
Hilvarenbeek 2,5
Hilversum 3,6
Hoeksche Waard 2,7
Hof van Twente 2,8
Hollands Kroon 2,9
Hoogeveen 3,2
Hoorn 3,5
Horst aan de Maas 2,8
Houten 2,8
Huizen 3,3
Hulst 2,8
IJsselstein 3,2
Kaag en Braassem 2,8
Kampen 3,0
Kapelle 2,4
Katwijk 2,8
Kerkrade 3,8
Koggenland 2,7
Krimpen aan den IJssel 3,2
Krimpenerwaard 2,9
Laarbeek 2,7
Land van Cuijk 2,8
Landgraaf 3,5
Landsmeer 3,1
Lansingerland 2,9
Laren (NH.) 3,1
Leeuwarden 4,5
Leiden 4,1
Leiderdorp 3,1
Leidschendam-Voorburg 3,5
Lelystad 3,8
Leudal 2,9
Leusden 2,9
Lingewaard 2,7
Lisse 2,9
Lochem 2,9
Loon op Zand 2,7
Lopik 2,7
Losser 2,9
Maasdriel 2,8
Maasgouw 2,9
Maashorst 3,0
Maassluis 3,6
Maastricht 4,4
Medemblik 3,0
Meerssen 2,9
Meierijstad 2,8
Meppel 3,2
Middelburg (Z.) 3,0
Midden-Delfland 2,6
Midden-Drenthe 2,8
Midden-Groningen 3,6
Moerdijk 2,9
Molenlanden 2,6
Montferland 2,9
Montfoort 2,7
Mook en Middelaar 2,8
Neder-Betuwe 2,8
Nederweert 2,8
Nieuwegein 3,5
Nieuwkoop 2,7
Nijkerk 2,7
Nijmegen 4,0
Nissewaard 3,6
Noardeast-Fryslân 3,3
Noord-Beveland 2,7
Noordenveld 2,9
Noordoostpolder 3,2
Noordwijk 2,9
Nuenen, Gerwen en Nederwetten 2,8
Nunspeet 2,7
Oegstgeest 3,1
Oirschot 2,6
Oisterwijk 2,7
Oldambt 3,6
Oldebroek 2,6
Oldenzaal 3,0
Olst-Wijhe 2,8
Ommen 2,9
Oost Gelre 2,6
Oosterhout 3,2
Ooststellingwerf 3,2
Oostzaan 2,9
Opmeer 2,7
Opsterland 3,0
Oss 3,2
Oude IJsselstreek 3,0
Ouder-Amstel 3,5
Oudewater 2,7
Overbetuwe 2,6
Papendrecht 3,2
Peel en Maas 2,8
Pekela 3,4
Pijnacker-Nootdorp 3,0
Purmerend 3,4
Putten 2,6
Raalte 2,7
Reimerswaal 2,8
Renkum 3,1
Renswoude 2,6
Reusel-De Mierden 2,7
Rheden 3,3
Rhenen 3,1
Ridderkerk 3,4
Rijssen-Holten 2,7
Rijswijk (ZH.) 3,8
Roerdalen 3,0
Roermond 3,8
Roosendaal 3,6
Rotterdam 5,3
Rozendaal 2,4
Rucphen 2,8
Schagen 2,9
Scherpenzeel 2,7
Schiedam 4,1
Schiermonnikoog 2,9
Schouwen-Duiveland 2,4
's-Gravenhage (gemeente) 4,7
's-Hertogenbosch 3,3
Simpelveld 2,9
Sint-Michielsgestel 2,6
Sittard-Geleen 3,5
Sliedrecht 3,1
Sluis 3,0
Smallingerland 3,8
Soest 3,2
Someren 2,8
Son en Breugel 2,8
Stadskanaal 3,4
Staphorst 2,7
Stede Broec 3,0
Steenbergen 2,9
Steenwijkerland 3,1
Stein (L.) 3,0
Stichtse Vecht 3,0
Súdwest-Fryslân 3,5
Terneuzen 2,9
Terschelling 2,8
Texel 2,8
Teylingen 2,9
Tholen 2,8
Tiel 3,8
Tilburg 4,0
Tubbergen 2,6
Twenterand 2,9
Tynaarlo 2,8
Tytsjerksteradiel 3,1
Uitgeest 2,9
Uithoorn 3,3
Urk 2,7
Utrecht (gemeente) 4,0
Utrechtse Heuvelrug 3,1
Vaals 4,6
Valkenburg aan de Geul 3,0
Valkenswaard 3,1
Veendam 3,6
Veenendaal 3,3
Veere 2,4
Veldhoven 3,0
Velsen 3,3
Venlo 3,7
Venray 3,3
Vijfheerenlanden 3,0
Vlaardingen 4,0
Vlieland 3,0
Vlissingen 3,4
Voerendaal 2,8
Voorne aan Zee 3,1
Voorschoten 3,1
Voorst 2,6
Vught 2,7
Waadhoeke 3,3
Waalre 3,0
Waalwijk 3,2
Waddinxveen 2,9
Wageningen 4,4
Wassenaar 3,5
Waterland 2,9
Weert 3,3
West Betuwe 2,8
West Maas en Waal 2,7
Westerkwartier 2,9
Westerveld 2,7
Westervoort 3,3
Westerwolde 3,2
Westland 2,7
Weststellingwerf 3,2
Wierden 2,6
Wijchen 3,0
Wijdemeren 2,8
Wijk bij Duurstede 2,8
Winterswijk 3,1
Woensdrecht 3,0
Woerden 2,9
Wormerland 3,1
Woudenberg 2,7
Zaanstad 3,6
Zaltbommel 3,0
Zandvoort 3,5
Zeewolde 3,0
Zeist 3,6
Zevenaar 3,2
Zoetermeer 3,7
Zoeterwoude 2,7
Zuidplas 2,9
Zundert 2,8
Zutphen 3,5
Zwartewaterland 2,7
Zwijndrecht 3,5
Zwolle 3,4

StatLine: Werkloosheid naar regio.

Zie ook: Relatief veel werklozen in en rondom studentensteden.

Gemiddeld per kwartaal 234 duizend nieuwe werklozen

De ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking is een optelsom van verschillende stromen. Tegenover degenen die hun werk kwijtraken, staan werklozen die betaald werk vinden. Daarnaast is er een toestroom naar werkloosheid van mensen buiten de beroepsbevolking, zoals schoolverlaters en herintreders, die de arbeidsmarkt op komen en op zoek gaan naar werk. Er is ook een omgekeerde stroom van werklozen die uitstromen naar de niet-beroepsbevolking omdat ze stoppen met zoeken en/of niet meer direct kunnen beginnen. Het CBS publiceert per kwartaal de uitkomsten van deze optelsom, de zogeheten wisselingen van arbeidspositie.

In 2023 werden gemiddeld van het ene op het andere kwartaal 234 duizend mensen werkloos. 114 duizend van hen hadden daarvoor nog betaald werk, 121 duizend maakten geen deel uit van de beroepsbevolking. Tegelijkertijd waren gemiddeld van het ene op het andere kwartaal 234 duizend mensen niet langer werkloos. Zij gingen aan het werk (145 duizend) of verlieten de beroepsbevolking (89 duizend), bijvoorbeeld vanwege pensionering.

Gemiddeld per kwartaal 346 duizend baanvinders

Niet iedereen die zonder werk raakt, wordt werkloos. Gemiddeld per kwartaal in 2023 kwam van degenen die stopten met betaald werk, een relatief groot deel (200 duizend) terecht in de niet-beroepsbevolking. Daar staat tegenover dat gemiddeld 201 duizend mensen vanuit de niet-beroepsbevolking een kwartaal later aan het werk waren.

Het aantal werkenden wordt dus niet alleen bepaald door de uitwisseling met de werkloze beroepsbevolking, maar ook doordat enerzijds werkenden de beroepsbevolking verlaten en anderzijds mensen aan het werk gaan die eerder buiten de beroepsbevolking stonden. In 2023 vonden gemiddeld per kwartaal 346 duizend mensen betaald werk. Dat zijn er gemiddeld per kwartaal 33 duizend meer dan de 314 duizend personen die stopten met betaald werk (114 duizend die werkloos werden en 200 duizend die naar de niet-beroepsbevolking stroomden).

StatLine: Arbeidsdeelname; wisselingen van arbeidspositie per kwartaal.

Onbenut arbeidspotentieel zonder werk bestaat uit 655 duizend personen

In 2023 waren er 3,6 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar die geen betaald werk hadden. Deze mensen zijn niet allemaal werkloos. Volgens de richtlijnen van de International Labour Organization (ILO) is iemand werkloos als hij of zij geen betaald werk heeft, recent naar werk heeft gezocht en daarvoor direct beschikbaar is.

Naast de 359 duizend werklozen in 2023 waren er mensen die of recent zochten (108 duizend) of direct beschikbaar waren voor werk (188 duizend). Deze twee groepen worden niet tot de werklozen gerekend, omdat ze niet aan beide voorwaarden van de ILO-definitie voldoen. Omdat zij in ieder geval aan één voorwaarde voldoen, worden zij aangeduid met de term semiwerklozen.

De werklozen en semiwerklozen samen telden in 2023 655 duizend mensen die geen betaald werk hadden, maar wel beschikbaar waren voor werk en/of hiernaar hadden gezocht. Zij vormen het onbenut arbeidspotentieel zonder werk. Deze groep is met 4 duizend personen licht gegroeid in 2023 ten opzichte van 2022, toen hun aantal het kleinst was sinds het begin van de reeks in 2013.

StatLine: Onbenut arbeidspotentieel zonder werk.

Zie ook: Welke niet werkenden hebben de grootste kans op werk.

528 duizend onderbenutte deeltijders

Ook onder werkenden is er onbenut potentieel. Het gaat dan om mensen die in deeltijd werken, maar het aantal uren zouden willen uitbreiden en daarvoor ook direct beschikbaar zijn. Zij worden ook wel onderbenutte deeltijdwerkers genoemd en vormen het onbenut arbeidspotentieel met werk. In 2023 ging het om 528 duizend mensen. Dat is ruim 5 procent van de werkzame beroepsbevolking.

Het aantal onderbenutte deeltijders nam in 2023 met 20 duizend personen toe ten opzichte van 2022. Sinds 2015 is dit pas het tweede jaar waarin het aantal onderbenutte deeltijders niet afnam. Alleen in 2020, het eerste coronajaar, was dit ook het geval.

StatLine: Onbenut arbeidspotentieel met werk.

Binding van de bevolking met de arbeidsmarkt, 2023Binding van de bevolking met de arbeidsmarkt, 2023Beroepsbevolking10 096 duizend(+198 duizend)Bevolking 15 tot 75 jaar13 326 duizend(+98 duizend)Niet-beroeps-bevolking3 230 duizend(-100 duizend)Werkzame beroeps-bevolking: voltijd5 064 duizend(+79 duizend)Wil meer uren werken,beschikbaar528 duizend(+20 duizend)Vanwegeweinig resultaat24 duizendVanwegeandere reden164 duizendVanwege vut/pensioen/hoge leeftijd1 471 duizendWerkzame beroeps-bevolking: deeltijd4 673 duizend(+110 duizend)Werklozeberoepsbevolking359 duizend(+9 duizend)Beschikbaar,niet gezocht188 duizend(-1 duizend)Gezocht,niet beschikbaar108 duizend(-4 duizend)Niet gezocht,niet beschikbaar2 934 duizend(-95 duizend)3.17 Binding van de bevolking met de arbeidsmarkt, 2023Vanwege andereredenen90 duizendVanwege zorg gezin/huishouden263 duizendVanwege opleiding/studie303 duizendVanwege ziekte/arbeids-ongeschiktheid807 duizend
3.17 Binding van de bevolking met de arbeidsmarkt, 2023
2022 2023 Verandering
Bevolking 15 tot 75 jaar 13 228 13 326 98
Beroepsbevolking 9 898 10 096 198
Werkzame beroepsbevolking: voltijd 4 985 5 064 79
Werkzame beroepsbevolking: deeltijd 4 563 4 673 110
Werkloze beroepsbevolking 350 359 9
Wil meer uren werken, beschikbaar 508 528 20
Niet-beroepsbevolking 3 330 3 230 -100
Beschikbaar, niet gezocht 189 188 -1
Vanwege weinig resultaat 22 24
Vanwege andere reden 167 164
Gezocht, niet beschikbaar 112 108 -4
Niet gezocht, niet beschikbaar 3 029 2 934 -95
Vanwege vut/pensioen/hoge leeftijd 1 559 1 471
Vanwege ziekte/arbeidsongeschiktheid 785 807
Vanwege opleiding/studie 324 303
Vanwege zorg gezin/huishouden 279 263
Vanwege andere redenen 83 90

Meer inzicht in het onbenut arbeidspotentieel

Om het onbenut arbeidspotentieel beter te kunnen te monitoren publiceert het CBS sinds halverwege 2023 nieuwe cijfers op StatLine over de achtergrondkenmerken van niet-werkenden en onderbenutte deeltijders. De nieuwe cijfers geven inzicht in gezondheid, arbeidsverleden, gewenste arbeidsduur, hoogst behaalde onderwijsrichting en het wel of niet volgen van onderwijs. Deze statistieken zijn samengesteld op basis van antwoorden van respondenten in de Enquête beroepsbevolking (EBB).

Zie ook: CBS onderzoekt krapte op de arbeidsmarkt.

Het onbenut arbeidspotentieel omvat relatief veel scholieren en studenten

In 2023 bestond het onbenut arbeidspotentieel voor een relatief groot deel uit 15- tot 25‑jarigen en het merendeel daarvan volgde onderwijs. Van de onderbenutte deeltijders en werklozen was bijna de helft 15 tot 25 jaar, respectievelijk 47 en 42 procent. Onder de semiwerklozen was dat een derde (32 procent). Van de 15- tot 25‑jarigen die behoorden tot het onbenut arbeidspotentieel volgden ruim 8 op de 10 onderwijs. Dat zijn vooral scholieren en studenten die op zoek zijn naar een bijbaan of een bijbaan hebben en direct beschikbaar zijn om meer uren te werken. De 25‑plussers in het onbenut arbeidspotentieel volgden overwegend geen onderwijs meer.

3.18 Onbenut arbeidspotentieel naar leeftijd en volgen onderwijs, 2023 (x 1 000)
Volgt formeel onderwijs Volgt geen formeel onderwijs
Onderbenutte
deeltijders
15 tot 25 jaar, Onderbenutte
deeltijders
207 41
Onderbenutte
deeltijders
25 tot 45 jaar, Onderbenutte
deeltijders
35 106
Onderbenutte
deeltijders
45 tot 75 jaar, Onderbenutte
deeltijders
12 127
Werklozen 15 tot 25 jaar, Werklozen 118 31
Werklozen 25 tot 45 jaar, Werklozen 21 96
Werklozen 45 tot 75 jaar, Werklozen 5 86
Semiwerklozen 15 tot 25 jaar, Semiwerklozen 79 15
Semiwerklozen 25 tot 45 jaar, Semiwerklozen 17 60
Semiwerklozen 45 tot 75 jaar, Semiwerklozen 7 118

Statline: Binding met de arbeidsmarkt; onderwijs; leeftijd.

Zie ook: 6,3 procent van werkzame Groningers wil meer uren werken

Gewenste arbeidsduur hoogst onder werklozen die geen onderwijs volgen

Hoeveel uren mensen in het onbenut arbeidspotentieel (extra) wensen te werken verschilt tussen werklozen, semiwerklozen en onderbenutte deeltijders. In 2023 was dat voor werklozen gemiddeld 25,1 uur, voor semiwerklozen 21,9 uur en voor onderbenutte deeltijders 8,6 uur. Met deze gegevens kan het totale arbeidspotentieel in voltijdequivalenten (vte’s) worden uitgedrukt. Bij een 40‑urige werkweek was in 2023 het onbenut arbeidspotentieel van werklozen 225 duizend vte’s, van semiwerklozen 162 duizend vte’s en van onderbenutte deeltijders 114 duizend vte’s. Het aantal uren dat de 1,2 miljoen mensen in het onbenut arbeidspotentieel (extra) zouden willen werken stond daarmee gelijk aan 501 duizend vte’s.

Het volgen van onderwijs speelt ook een rol bij het aantal uren die mensen (extra) wensen te werken. Werklozen en semiwerklozen die onderwijs volgen, zijn voor minder uren beschikbaar dan niet-onderwijsvolgenden. Bij de werklozen is dat verschil groter dan bij de semiwerklozen. In 2023 gaven werklozen aan gemiddeld 18,0 uur te willen werken wanneer ze onderwijs volgden en 29,8 uur wanneer ze geen onderwijs volgden. Bij semiwerklozen ging dat om respectievelijk 17,4 uur en 24,2 uur. Voor de onderbenutte deeltijders was er nauwelijks verschil tussen onderwijsvolgenden en niet-onderwijsvolgenden in het aantal uren dat ze extra wensten te werken, 8,5 tegenover 8,6 uur.

3.19 Onbenut arbeidspotentieel naar gewenste (extra) uren, 2023 (uur per week)
Volgt formeel onderwijs Volgt geen formeel onderwijs
Onderbenutte deeltijdwerkers 8,5 8,6
Werkloze beroepsbevolking 18,0 29,8
Semiwerklozen 17,4 24,2

Statline: Binding met de arbeidsmarkt; arbeidsduur.

2,9 miljoen mensen niet op zoek en niet beschikbaar voor werk

Naast het aantal werklozen en semiwerklozen waren er in 2023 ook nog 2,9 miljoen mensen zonder betaald werk die niet recent naar werk hebben gezocht en ook niet op korte termijn beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Daarbinnen valt ook het gepensioneerde deel van de bevolking van 15 tot 75 jaar. Deze groep, die niet werkt, niet zoekt en niet beschikbaar is vanwege pensioen of hoge leeftijd, telde in 2023 iets minder dan 1,5 miljoen mensen. Daarmee daalde het aantal voor het tweede jaar op rij. Het aantal is nu terug op het niveau van 2013, het eerste jaar in de reeks. De groep die om andere redenen niet werkt, niet zoekt naar werk en niet beschikbaar is, bleef de afgelopen jaren vrijwel even groot met 1,5 miljoen á 1,6 miljoen.

Voor 15- tot 25‑jarigen uit deze groep niet-werkenden was het volgen van een opleiding of studie de belangrijkste reden om niet te werken (84 procent). Voor 65- tot 75‑jarigen was dat pensioen of hoge leeftijd (90 procent). In de overige leeftijdscategorieën was arbeidsongeschiktheid de belangrijkste reden. Vrouwen gaven vaker aan dan mannen dat ze niet werken vanwege zorg voor het gezin of huishouden (respectievelijk 14 en 2 procent).

3.20 Reden om niet te zoeken en niet beschikbaar te zijn voor werk, 2023 (x 1 000)
Zorg gezin/huishouden Opleiding studie Pensioen/hoge leeftijd Ziekte/arbeidsongeschiktheid Andere redenen
Mannen . . . . .
15 tot 25 jaar 0 118 0 8 6
25 tot 35 jaar 1 25 0 28 6
35 tot 45 jaar 3 6 0 39 6
45 tot 55 jaar 4 3 1 75 6
55 tot 65 jaar 7 1 39 130 8
65 tot 75 jaar 7 0 606 49 5
Vrouwen . . . . .
15 tot 25 jaar 4 107 0 18 6
25 tot 35 jaar 39 25 0 47 10
35 tot 45 jaar 53 9 0 64 5
45 tot 55 jaar 42 5 2 109 7
55 tot 65 jaar 73 2 73 179 16
65 tot 75 jaar 29 0 750 61 8

StatLine: Binding met de arbeidsmarkt; geslacht en leeftijd.

Bijna helft van de bevolking van 15 jaar en ouder is vrijwilliger

Werk bestaat niet alleen uit betaalde arbeid. In 2023 gaf 49 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder aan zich ten minste een keer ingezet te hebben als vrijwil­li­ger in de voorafgaande 12 maanden. Hoeveel uren ze daaraan besteedden verschilde sterk per persoon. Gemiddeld ging het in 2023 om 4,3 uur per week. De grootste groep (42 procent) gaf aan minder dan één uur per week vrijwilligerswerk te hebben gedaan. Het gaat hierbij vooral om mensen die een paar uur per jaar actief zijn als vrijwilliger. De kleinste groep (4 procent) besteedde meer dan 20 uur aan vrijwilligerswerk.

Zie ook: Vrijwilligerswerk 2023 en Vrijwilligerswerk in 2023 terug op niveau van voor corona

3.21 Uren per week besteed aan vrijwilligerswerk, 2023 (% bevolking 15 jaar en ouder)
Vrijwilligerswerk
Minder dan 1 uur 42
1 tot 3 uur 21
3 tot 8 uur 22
8 tot 20 uur 11
20 uur of meer 4

Statline: Vrijwilligerswerk

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016-2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/'17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/'05-2016/'17 oogstjaar enz., 2004/'05 tot en met 2016/'17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Samenstelling

Han van den Berg (hoofdstukken 1, 2, 5, 6, 7 en bijlagen)

Paul Bokern (hoofdstuk 3)

Astrid Pleijers (hoofdstuk 4)

met hulp van vele anderen

Redactie

Kees Groenenboom

Michel van Kooten