Inkomen
Betaald werk is voor veel mensen de belangrijkste bron van inkomen. Op basis van de gegevens van de Belastingdienst publiceert het CBS inkomensgegevens over personen in particuliere huishoudens met inkomen. Daarbij wordt ook bepaald tot welke sociaaleconomische categorie iemand behoort. Leidend hierbij is de voornaamste bron van het inkomen dat een persoon in een jaar ontvangen heeft. Daarnaast wordt er rekening mee gehouden of een persoon ingeschreven staat bij een onderwijsinstelling.
Begin 2021 woonden er 17,5 miljoen mensen in Nederland. Hiervan behoren er 8,1 miljoen tot de sociaaleconomische categorie werkenden. Dat is 46 procent. Bij de bevolking van 20 tot 65 jaar is het aandeel werkenden 76 procent. Het aandeel werkenden is het grootst in de gemeenten Vlieland, Zeewolde, Boekel, Renswoude, Lopik en Maasdriel. Daarentegen is in Laren (NH), Wassenaar, Vaals en Bloemendaal het aandeel werkenden het kleinst (zie ook StatLine: Inkomen en sociaaleconomische categorie per gemeente).
tot 20 jaar | 20 tot 65 jaar | 65 jaar en ouder | |
---|---|---|---|
Werknemer | 0,088 | 6,5577 | 0,0806 |
Directeur-grootaandeelhouder | 0,0001 | 0,2174 | 0,0141 |
Zelfstandig ondernemer | 0,0045 | 0,9359 | 0,0579 |
Overige zelfstandige | 0,0006 | 0,0742 | 0,0047 |
Meewerkend gezinslid | 0 | 0,0195 | 0,0013 |
. | . | . | |
Ontvanger werkloosheidsuitkering | 0,0001 | 0,0984 | 0,0044 |
Ontvanger bijstandsuitkering | 0,0036 | 0,3828 | 0,0096 |
Ontvanger uitkering sociale voorziening overig |
0,0032 | 0,2022 | 0,0066 |
Ontvanger uitkering ziekte/ arbeidsongeschiktheid |
0,0005 | 0,4901 | 0,0224 |
Ontvanger pensioenuitkering | 0,0007 | 0,1885 | 3,1139 |
(School)kind of student met inkomen |
0,9219 | 0,4404 | 0 |
(School)kind of student zonder inkomen |
2,6686 | 0,0477 | 0 |
Overig zonder inkomen | 0,0057 | 0,4175 | 0,0094 |
. | . | . | |
Institutionele bevolking en huishoudens zonder waargenomen inkomen |
0,046 | 0,2021 | 0,1325 |
StatLine: Personen naar sociaaleconomische categorie.
De sociaaleconomische categorie werknemers telt 6,7 miljoen personen. Daarnaast zijn er 1,3 miljoen personen voor wie het inkomen als zelfstandige de voornaamste bron van inkomen was. Het gaat hier om 998 duizend zelfstandig ondernemers, 232 duizend directeuren-grootaandeelhouders, 21 duizend meewerkende gezinsleden en 79 duizend overige zelfstandigen (onder meer personen met resultaat uit overige werkzaamheden, zoals freelancers). Het aantal zelfstandigen is in tien jaar tijd met 22 procent toegenomen. Deze groei komt volledig voor rekening van de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Iets minder dan een kwart van de zelfstandigen heeft tegenwoordig nog personeel in dienst, drie kwart is zzp’er. Het totaal aantal personen met inkomen uit werkzaamheden als zelfstandige ligt echter hoger, omdat ook werknemers, studenten of ontvangers van een uitkering nevenwerkzaamheden als zelfstandige verrichten: 2,1 miljoen personen hadden in 2021 inkomsten uit werkzaamheden als zelfstandige (zie ook StatLine: Inkomen van zelfstandigen).
Nederland telde begin 2021 bijna 8 miljoen particuliere huishoudens. Gemiddeld telt een huishouden 2,2 personen, van wie er 1,8 een inkomen hebben. Bij ruim de helft van de huishoudens vormt het inkomen als werknemer de voornaamste inkomensbron. Bijna 1 op de 10 huishoudens heeft voornamelijk inkomen als zelfstandige. De resterende huishoudens moeten grotendeels rondkomen van een uitkering, veelal pensioenuitkeringen (zie ook StatLine: Voornaamste inkomensbron huishoudens).
In 2021 bedroeg het gemiddeld persoonlijk inkomen van alle mensen in particuliere huishoudens met inkomen 36 duizend euro per jaar. Bij personen met werk als voornaamste inkomensbron was dat 47 duizend euro. Het inkomen van directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) was het hoogst, namelijk 72 duizend euro. Het inkomen van zelfstandig ondernemers nam flink toe, waardoor zij nu gemiddeld een hoger inkomen hebben dan werknemers. Het persoonlijk inkomen omvat al het inkomen uit arbeid, het inkomen uit eigen onderneming, de uitkering inkomensverzekeringen en de uitkering sociale voorzieningen (met uitzondering van kinderbijslag en kindgebonden budget). Premies inkomensverzekeringen, behalve de premies voor volksverzekeringen, zijn hierop in mindering gebracht.
Persoonlijk jaarinkomen | |
---|---|
Werknemer | 46,1 |
Directeur-grootaandeelhouder | 72,2 |
Zelfstandig ondernemer | 50,0 |
Overige zelfstandige | 17,4 |
Meewerkend gezinslid | 11,3 |
Ontvanger werkloosheidsuitkering | 25,8 |
Ontvanger bijstandsuitkering | 13,6 |
Ontvanger uitkering sociale voorziening overig | 16,7 |
Ontvanger uitkering ziekte/arbeidsongeschiktheid | 25,4 |
Ontvanger pensioenuitkering | 27,0 |
(School)kind of student met inkomen | 4,9 |
StatLine: Gemiddeld persoonlijk inkomen.
Van de 8,1 miljoen personen met werk als voornaamste inkomensbron in 2021 bedroeg het persoonlijk inkomen bij 377 duizend personen minder dan 10 duizend euro, terwijl er anderzijds 448 duizend personen op minstens 100 duizend euro uitkwamen. Bij 1 600 werkenden overschreed het inkomen de grens van 1 miljoen euro.
De hoge inkomens tellen zwaar door in het gemiddeld inkomen. Daarom berekent het CBS ook het mediane inkomen. Dit is het inkomen van de middelste persoon, indien personen worden gerangschikt naar de hoogte van hun inkomen. Anders gezegd: 50 procent heeft een lager inkomen en 50 procent heeft een hoger inkomen. Terwijl het gemiddeld persoonlijk inkomen van de werkenden in 2021 op 46,9 duizend euro uitkwam, lag de mediaan met 39,1 duizend euro beduidend lager.
Bij de zelfstandigen zijn de onderlinge inkomensverschillen het grootst. Zelfstandigen kunnen immers zowel flinke winsten boeken als verlies lijden. Daardoor zijn zij niet alleen oververtegenwoordigd in de hoogste inkomensregionen, maar ook in de groep met een laag of negatief inkomen. Terwijl een op de zes werkenden een zelfstandige is, is bij de werkenden met een inkomen van minstens 100 duizend euro een op de drie een zelfstandige.
1 000 euro | Werkenden |
---|---|
<0 | 22 |
1 | 38 |
2 | 29 |
3 | 29 |
4 | 28 |
5 | 29 |
6 | 34 |
7 | 37 |
8 | 41 |
9 | 43 |
10 | 47 |
11 | 51 |
12 | 56 |
13 | 61 |
14 | 71 |
15 | 89 |
16 | 98 |
17 | 103 |
18 | 107 |
19 | 113 |
20 | 116 |
21 | 122 |
22 | 125 |
23 | 132 |
24 | 141 |
25 | 145 |
26 | 147 |
27 | 150 |
28 | 150 |
29 | 149 |
30 | 151 |
31 | 151 |
32 | 149 |
33 | 149 |
34 | 152 |
35 | 152 |
36 | 153 |
37 | 151 |
38 | 150 |
39 | 148 |
40 | 146 |
41 | 144 |
42 | 141 |
43 | 135 |
44 | 131 |
45 | 131 |
46 | 127 |
47 | 120 |
48 | 120 |
49 | 111 |
50 | 107 |
51 | 107 |
52 | 97 |
53 | 93 |
54 | 88 |
55 | 85 |
56 | 82 |
57 | 82 |
58 | 78 |
59 | 72 |
60 | 67 |
61 | 67 |
62 | 63 |
63 | 65 |
64 | 63 |
65 | 59 |
66 | 54 |
67 | 52 |
68 | 50 |
69 | 48 |
70 | 47 |
71 | 46 |
72 | 44 |
73 | 43 |
74 | 38 |
75 | 37 |
76 | 35 |
77 | 33 |
78 | 32 |
79 | 32 |
80 | 32 |
81 | 30 |
82 | 29 |
83 | 26 |
84 | 25 |
85 | 25 |
86 | 23 |
87 | 22 |
88 | 22 |
89 | 21 |
90 | 19 |
91 | 19 |
92 | 17 |
93 | 17 |
94 | 16 |
95 | 15 |
96 | 15 |
97 | 15 |
98 | 14 |
99 | 13 |
100 | 13 |
StatLine: Personen naar inkomensklasse.
Voor een deel van de Nederlandse bevolking is het inkomen dusdanig laag, dat gesproken kan worden van een armoederisico. Of werkelijk sprake is van (inkomens)armoede is uiteraard ook afhankelijk van andere factoren en omstandigheden. In 2021 maakten 891 duizend personen deel uit van een huishouden met een dergelijk laag inkomen. Hieronder waren ook 143 duizend werkenden (1,8 procent van de werkenden), van wie bijna de helft zelfstandigen.
In het piekjaar 2013 hadden nog 250 duizend werkenden een armoederisico. Sindsdien is dit aantal gestaag gedaald. Bij de meeste werkenden met risico op armoede gaat het om deeltijders. Voor 27 duizend werkenden geldt dat zij al ten minste vier jaar achtereen tot de groep met een laag inkomen gerekend worden.
Er is sprake van risico op armoede als het inkomen van het huishouden als geheel onder een bepaalde grens komt, die wordt aangeduid met lage-inkomensgrens. Personen die deel uitmaken van een dergelijk huishouden hebben dezelfde lage inkomenswelvaart. In 2021 bedroeg de lage-inkomensgrens voor een alleenstaande 1 130 euro per maand netto. Voor meerpersoonshuishoudens is de lage-inkomensgrens met behulp van een equivalentiefactor aangepast voor de omvang en samenstelling van het huishouden. Zo geldt voor een paar met twee kinderen een lage-inkomensgrens van 1,91 maal het bedrag voor een alleenstaande. In deze armoedecijfers zijn mensen die niet het hele jaar door inkomen hadden buiten beschouwing gelaten, evenals mensen in studentenhuishoudens of in instellingen, inrichtingen en tehuizen (zie ook StatLine: Personen met laag inkomen).
Een uitgebreide beschrijving van de financiële situatie van huishoudens en de leden van die huishoudens geeft het CBS in de publicatie Materiële welvaart in Nederland 2022.