Samenvatting
Het CBS volgt sinds 2017 alle asielzoekers die vanaf 2014 bij een opvang van Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) instroomden en de statushouders die vanaf 2014 een verblijfsvergunning asiel ontvingen, inclusief hun nareizigers en gezinsherenigers. Deze negende jaarlijkse rapportage van dit cohortonderzoek geeft inzicht in de instroom van asielzoekers bij het COA en in de samenstelling van de groep statushouders van 2014 tot en met de eerste helft van 2024. Daarnaast wordt in deze rapportage een actueel beeld geschetst van de leefsituatie en integratie van deze statushouders. Er worden cijfers gepresenteerd over het verblijf in COA-opvang, de wachttijd tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning, huisvesting, inburgering, huishoudenssamenstelling, gezinshereniging, onderwijs, naturalisatie, werk en inkomen, zorggebruik en criminaliteit. Ook is er in deze rapportage speciale aandacht voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen en is er een apart hoofdstuk over Oekraïners die sinds 24 februari 2022 (het begin van de grootschalige oorlog) onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) naar Nederland kwamen. Naast deze rapportage is er een interactief dashboard, met daarin nog meer cijfers over de opvang van asielzoekers, de integratie van statushouders en cijfers over Oekraïense vluchtelingen onder de RTB.
Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Actuele ontwikkelingen over de nieuwe instroom van asielzoekers bij het COA en de periode van het verblijf in COA-opvanglocaties:
- Hoge jaarlijkse instroom COA-opvang sinds 2021 – Na een tijdelijke daling in 2020 is het totale aantal asielzoekers dat in 2021 tot en met 2023 in COA instroomde hoger dan het aantal in de jaren voor 2020, met uitzondering van 2015. Het aantal asielzoekers dat in 2023 in een COA-opvang instroomde (50 duizend, inclusief nareizigers) was het hoogst sinds de piek van 2015 (54 duizend). In de eerste helft van 2024 stroomden er 24 duizend asielzoekers in een COA opvang in, 4 duizend meer dan in de eerste helft van 2023.
- Meer asielzoekers uit Irak – Sinds 2018 staat Turkije in de top vijf van aantallen nationaliteiten van ingestroomde asielzoekers in COA-opvang, en Jemen sinds 2020 ook. In 2021 is de grootste groep na de Syriërs niet langer Eritreeërs maar Afghanen. In 2022 en 2023 zijn Turken en in de eerste helft van 2024 Irakezen de tweede grootste groep na de Syriërs.
- Aandeel jonge mannen relatief groot – Ruim driekwart van alle asielzoekers is jonger dan 35 jaar op het moment van aankomst in Nederland, ongeveer de helft is jonger dan 25 jaar. Met 66 procent blijft het aandeel mannen in de eerste helft van 2024 hoog. Het gaat, net als in eerdere jaren, vooral om mannen tussen de 15 en 35 jaar.
- Aandeel mannen uit Syrië weer gestegen – Sinds 2020 bedraagt het aandeel (jonge) mannen onder de Syrische asielzoekers ongeveer twee derde. Dit beeld lijkt op het beeld van de eerste twee cohorten uit 2014 en 2015. Vooral in 2016 en 2017 is het percentage vrouwen en ook het percentage jonge kinderen wat hoger dan in de voorgaande en de meest recente jaren. Dit komt vooral doordat het aantal nareizigers onder Syriërs in 2016 en 2017 relatief hoog is ten opzichte van de andere jaren. In de eerste helft van 2024 ligt het percentage mannen op 65 procent, waaronder een aanzienlijk deel 15‑tot-20 jarigen.
- Minder asielzoekers in gezinsverband – In 2023 en de eerste helft van 2024 reisde ongeveer 40 procent van alle asielzoekers die in Nederland asielaanvraag deden in gezinsverband. In 2017 was dit percentage nog 59 procent. Met name onder Eritreeërs nam het percentage dat in gezinsverband naar Nederland kwam af: van 71 procent in 2020 naar 18 procent in de eerste helft van 2024.
- Aantal verhuizingen in COA-opvang neemt voor recente cohorten iets af – Asielzoekers verhuizen gemiddeld 2,1 keer binnen COA, over alle cohorten heen. Vanaf cohort 2020 stijgt het aantal verhuizingen binnen twee jaar na instroom in COA. Deze stijging in verhuizingen binnen COA komt mogelijk door de toename van tijdelijke noodopvanglocaties. Asielzoekers die in 2021 en 2022 bij het COA binnenkwamen verhuisden in de eerste drie maanden gemiddeld iets vaker naar een andere opvanglocatie dan mensen uit 2023 en 2024.
- Merendeel van de asielzoekers na één maand in een reguliere opvang – In de eerste maand na instroom zat 57 procent van de asielzoekers die in 2023 instroomden in het COA in een reguliere opvang. Daarnaast zat 30 procent in een noodopvang en 5 procent in een crisisnoodopvang. Na drie maanden daalde het percentage in de reguliere opvang naar 44 procent terwijl het aandeel in een noodopvang steeg naar 44 procent. Het percentage in de crisisnoodopvang steeg naar 10 procent na drie maanden.
- Minder asielzoekers met verblijfsvergunning na een jaar in Nederland – Gemiddeld heeft 76 procent van alle asielzoekers die tussen 2014 en 2022 de asielopvang van het COA instroomden na twaalf maanden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij het laatste cohort waarvan de status twaalf maanden later bekend was, de asielzoekers die in 2022 instroomden, was dit 57 procent. Dit is een daling in vergelijking met vorige jaren (met uitzondering van 2019, waar het aantal vergunningen mogelijk lager was als gevolg van de COVID-pandemie in 2020). Voor de verschillende instroomcohorten en voor de verschillende nationaliteitennoot1 verschillen de cijfers sterk: 88 procent van de Syriërs en 87 procent van de Eritreeërs die in 2014 t/m 2022 instroomden hebben na twaalf maanden een verblijfsvergunning. Het laagste percentage was dat bij de Iraniërs met 39 procent.
- Verschillen tussen nationaliteiten in toewijzen verblijfsvergunning – Bijna alle Syriërs en Eritreeërs van het instroomcohort 2014, die nog in Nederland waren, kregen binnen anderhalf jaar na instroom een verblijfsvergunning. Ter vergelijking: ongeveer twee-derde van de asielzoekers uit Irak kreeg een vergunning na dezelfde tijd. Na 108 maanden (negen jaar) waren er in totaal nog 140 asielzoekers in de opvang zonder een verblijfsvergunning.Dit betekent niet dat de IND de aanvraag nog in behandeling heeft voor al deze mensen. Na een afwijzing blijven sommigen in de opvang wachten op hun vertrek of wachten op een uitspraak op beroep. Ook kunnen mensen na een afwijzing opnieuw een asielaanvraag indienen (tweede of volgende aanvraag), bijvoorbeeld wanneer er iets is veranderd in hun situatie, of omdat er nieuwe informatie is over het land van herkomst.
- Afghanen uit 2022 weer vaker een eigen adres – Gemiddeld was bijna 44 procent van alle asielzoekers die tussen 2014 en 2022 instroomden in de asielopvang van het COA na twaalf maanden uitgestroomd uit COA en zelfstandig ingeschreven op een adres in een gemeente. In het kort noemen we dit een eigen adres. Eritreeërs en Syriërs hebben het vaakst binnen twaalf maanden een eigen adres, met 66 en 64 procent. Van de Afghanen die in 2022 zijn ingestroomd woonde 61 procent na twaalf maanden op een eigen adres.
- Meeste asielzoekers vertrokken zelfstandig uit Nederland (met onbekende bestemming) – Van de bijna 27 duizend asielzoekers die in 2014 instroomden in de COA-opvang zijn er 5 980 na negen-en-een-half jaar weer vertrokken of hebben tijdelijk geen adres. Dit is ruim een-vijfde van het originele cohort. De meeste asielzoekers die vertrekken doen dit zelfstandig. Een gedeelte van de asielzoekers vertrekt zonder toezicht, ook wel zelfstandig vertrek met onbekende bestemming genoemd, van het instroomcohort 2014 zijn dat er 2 075 na negen-en-een-half jaar. Voor een klein deel van de asielzoekers die niet willen vertrekken en geen hulp van de overheid accepteren, gaat de Dienst Terugkeer & Vertrek over tot gedwongen vertrek: van cohort 2014 waren dit er 360 na negen-en-een-half jaar.
- Bijna 31 duizend alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) – Sinds 2014 kwamen bijna 31 duizend amv’s naar Nederland. Nidos heeft de voogdij over alle amv’s. De meerderheid van de amv’s bestaat uit Syriërs (37 procent) en Eritreeërs (23 procent). Vooral in 2015 was de instroom van amv’s groot (4 510 nieuwe amv’s). In de eerste helft van 2024 zijn er 2 425 nieuwe amv’s naar Nederland gekomen. Twee derde van alle amv’s is 15, 16 of 17 jaar oud, 83 procent bestaat uit jongens. Erg jonge amv’s komen weinig voor: slechts 1 procent is jonger dan vijf jaar.
- In de eerste helft van 2024 zijn 280 hervestigers ingestroomd – Sinds 2014 zijn 8 duizend hervestigers ingestroomd in een COA opvanglocatie. De hoogste instroom van hervestigers in COA was in 2017, toen meer dan 2 duizend hervestigers instroomden. De groep hervestigers die instromen in COA bestaat voornamelijk uit personen met een Syrische nationaliteit, namelijk 85 procent.
Actuele ontwikkelingen over huisvesting en integratie van statushouders en hun nareizigers en gezinsherenigers:
- Aantal verleende vergunningen in 2023 lager dan jaar ervoor – In 2023 is het aantal verleende vergunningen (bijna 31 duizend) lager dan dat van 2022 (bijna 33 duizend). In de eerste helft van 2024 zijn er 22 duizend vergunningen verleend. Ook nareizigers van statushouders ontvangen een (afgeleide) asielvergunning en behoren net als gezinsherenigers in dit onderzoek tot de statushouders.
- Top vijf nationaliteitennoot2 van statushouders wisselt, maar Syrië blijft op plek één – In de periode 2014–2020 staan de Syrische en de Eritrese nationaliteiten op de plaatsen één en twee. In 2021 staat Afghanistan op plek twee en Turkije in 2022. In 2023 en de eerste helft van 2024 staat Jemen op plek twee.
- Aantal nareizigers verandert laatste jaren weinig – Sinds 2014 is aan bijna 97 duizend nareizigers een vergunning verleend. Twee derde hiervan zijn Syriërs. Het aandeel vergunningen dat verleend wordt aan nareizigers varieert over de cohorten. In 2017 was 51 procent van de nieuwe statushouders een nareiziger en in de eerste helft van 2024 was dit 26 procent. In absolute aantallen veranderde het aantal verleende vergunningen aan nareizigers van 2021 tot 2023 niet zoveel, met ruim 10 duizend per jaar.
- Meer nareis na twee-en-een-half jaar voor recente cohorten dan voor 2017–2019 – De percentages van statushouders (exclusief nareizigers) die na twee-en-een-half jaar familieleden hebben laten overkomen lopen sterk terug in cohorten 2017, 2018 en 2019. Van deze cohortjaren lieten tussen de 8 en 12 procent van de statushouders via de nareisregeling en tussen 5 en 6 procent van de statushouders via reguliere gezinshereniging familieleden overkomen na twee-en-een-half jaar. In 2020 en 2021 ligt het aandeel van statushouders (exclusief nareizigers) die binnen twee-en-een-half jaar familieleden hebben laten overkomen weer hoger.
- Aandeel nareizigers bij amv’s stijgt vanaf 2018 – Van alle amv’s met een verleende vergunning liet binnen twee-en-een-half jaar 39 procent familieleden overkomen via de nareisregeling en 13 procent via de reguliere gezinshereniging. In absolute aantallen lieten amv's uit cohort 2016 het vaakst familieleden via de nareisregeling en de reguliere gezinshereniging komen (respectievelijk 1 300 en 350).
- Gemiddelde wachttijd langer in 2020 en 2021 – De gemiddelde wachttijd voor alle statushouders die een vergunning kregen in de periode 2014 tot en met de eerste helft van 2024 is 195 dagen. Dit is opnieuw een lichte toename ten opzichte van de gemiddelde wachttijd die in de vorige rapportage werd geregistreerd (175 dagen). Asielzoekers met de Eritrese en Syrische nationaliteit kregen in verhouding snel een verblijfsvergunning (gemiddeld na 122 en 125 dagen).
- Weinig regionale verschillen – Zowel twee maanden als twee jaar nadat statushouders uit de opvang van het COA zijn vetrokken wonen ze verspreid over Nederland. De verschillen tussen gemeenten, uitgedrukt per 10 duizend inwoners, zijn klein.
- Statushouders wonen in de loop van de tijd stedelijker – Statushouders wonen als ze langer in Nederland verblijven steeds vaker in stedelijke gebieden. Van het vergunningscohort 2015 woonde na twee maanden 55 procent in sterk of zeer sterk stedelijk gebied, na acht jaar is dat 62 procent.
- Statushouders wonen vooral in huurwoningen – De 280 duizend statushouders die in de periode 2014 tot en met eerste helft 2024 een verblijfsvergunning ontvingen, vormden op 1 juli 2024 104 duizend huishoudens. Van het cohort 2014 woont het overgrote deel (93 procent) van de huishoudens in een huurwoning.
- Steeds meer statushouders thuiswonend kind, aandeel alleenstaanden neemt af – De vergunningscohorten vanaf 2017 bestaan voor een steeds groter deel uit thuiswonende kinderen. Dit percentage is 40 procent of meer in de tweede maand na het verlaten van de COA-opvang. In cohort 2014 was dit 29 procent. Het aandeel alleenstaanden neemt steeds verder af. Van de mensen die in 2014 een verblijfsvergunning krijgen, is 38 procent alleenstaand twee maanden na het verlaten van de COA-opvang. Voor de eerste helft van 2024 is dit 10 procent.
- Statushouders van recente vergunningscohorten volgen vaker onderwijs – Als statushouders langer in Nederland zijn volgen ze vaker onderwijs. Van alle statushouders die in 2014 hun vergunning kregen, volgde 28 procent onderwijs op 1 oktober 2015. Op 1 oktober 2018, vier jaar na het verkrijgen van een vergunning, was dit gestegen naar 39 procent. Vier jaar na het verkrijgen van een vergunning is dit percentage hoger voor recentere cohorten: voor de cohorten 2017 tot en met en 2019 is dit aandeel tussen 49 en 53 procent. Ook niet-leerplichtige jongeren vanaf 18 jaar oud volgen vaker onderwijs naarmate ze langer in Nederland zijn.
- Hoge onderwijsdeelname voor nieuwste cohorten amv’s – Amv’s volgen de afgelopen jaren steeds vaker onderwijs. Zo volgde 57 procent van alle amv’s die in 2014 hun vergunning kregen op 1 oktober 2025 onderwijs. Van latere cohorten volgde tussen 68 en 80 procent onderwijs een jaar na het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
- Toename mbo gestopt – Naarmate statushouders langer in Nederland zijn, volgen zij vooral onderwijs op mbo-niveau. Het aandeel onderwijsvolgende statushouders (vanaf het niveau voortgezet onderwijs) uit 2014 dat een mbo-opleiding volgt steeg van 12 procent in 2015 naar 53 procent in 2024.
- Meerderheid van amv’s volgt mbo-opleiding – De meeste amv’s gaan naar het mbo. Vier jaar na het verkrijgen van een vergunning is dit in alle cohorten voor gemiddeld 78 en 86 procent van de onderwijsvolgende amv’s (vanaf het niveau voortgezet onderwijs) het geval.
- Steeds hoger mbo-niveau – Van de statushouders volgde in de eerste jaren het grootste deel een opleiding op niveau 1, daarna is er een stijging van de overige niveaus. Op 1 oktober 2015 deed 68 procent van de statushouders uit cohort 2014 die een mbo-opleiding volgde niveau 1. In 2024 is dit nog 11 procent. In 2024 volgden de meeste statushouders een mbo-opleiding op niveau 4 (40 procent).
- 1 procent van de statushouders uit cohort 2014 nog inburgeringsplichtig met overschrijding – Van de bijna 20 duizend personen die in 2014 een verblijfsvergunning asiel ontvingen was voor 28 procent (nog) geen inburgeringsplicht vastgesteld op 1 oktober 2024. De meeste personen die een verblijfsvergunning asiel ontvangen en tussen de 18 en 65 jaar oud zijn, zijn inburgeringsplichtig onder de Wet inburgering 2013. Van deze groep heeft 61 procent het inburgeringsexamen behaald of een (tijdelijke) vrijstelling. Dit is 98 procent van de groep die inburgeringsplichtig is en dus geen ontheffing heeft en niet is vertrokken of overleden. 1 procent heeft het examen nog niet gehaald en de inburgeringstermijn van drie jaar overschreden en krijgt een boete en minder dan 0,5 procent heeft het examen nog niet gehaald (maar heeft nog wel tijd om dat alsnog te doen). Voor recentere cohorten liggen de cijfers met geslaagden of (tijdelijke) vrijstellingen uiteraard lager.
- Nationaliteiten verschillen in aandeel dat inburgeringsexamen heeft gehaald – 74 procent van de Iraniërs van cohort 2014 die vallen onder de Wet inburgering 2013 heeft in oktober 2024 het inburgeringsexamen behaald of een (tijdelijke) vrijstelling gekregen. Dit aandeel is het laagst bij personen uit Somalië, namelijk 34 procent. Dat dit aandeel laag is komt doordat 32 procent van deze groep een volledige ontheffing heeft.
- Taalniveau vooral A2, met name bij Eritreeërs – Bij het volgen van een inburgeringscursus leren statushouders Nederlands begrijpen, spreken en schrijven op tenminste taalniveau A2. Met dit taalniveau kunnen mensen zich in het dagelijkse leven redden. In de verschillende cohorten haalden de meesten (83 procent of meer) het inburgeringsexamen op niveau A2. Personen met Eritrese nationaliteit behaalden het vaakst het inburgeringsexamen op A2 niveau (98 procent).
- Naturalisaties nemen toe vanaf zes jaar na ontvangen vergunning – Wanneer statushouders vijf jaar in Nederland verblijven, kunnen zij onder voorwaarden de Nederlandse nationaliteit aanvragen (naturaliseren). Bij cohort 2014 is na negen-en-een-half jaar 89 procent van de statushouders genaturaliseerd. Van de Syriërs die in 2014 een verblijfsvergunning kregen, heeft 94 procent na negen-en-een-half jaar de Nederlandse nationaliteit gekregen. Voor personen uit Turkije is dit 71 procent.
- Werk belangrijkste inkomstenbron voor 4 op de 10 statushouders negen jaar na verkrijgen verblijfsvergunning – Veel statushouders hebben in de eerste maanden na het krijgen van hun vergunning nog geen inkomen. Dit komt doordat ze vaak nog in een opvanglocatie wonen en leefgeld krijgen. Na negen jaar is voor 25 procent van de statushouders uit cohort 2014 een uitkering de belangrijkste inkomstenbron en voor 38 procent is werk de belangrijkste inkomstenbron. Het aandeel statushouders met werk als belangrijkste inkomstenbron neemt toe als statushouders langer in Nederland zijn. Mannelijke statushouders hebben vaker werk als belangrijkste inkomstenbron dan vrouwelijke statushouders. De belangrijkste inkomstenbron is leeftijdsafhankelijk. Jonge statushouders, tot 25 jaar, gaan vaak nog naar school. Vanaf 25 is werk vaak de voornaamste inkomstenbron en vanaf 45 jaar is een uitkering de belangrijkste inkomstenbron. De meeste amv’s gaan de eerste jaren na het verkrijgen van hun vergunning nog naar school. Na negen jaar is het percentage amv’s uit cohort 2014 met werk als belangrijkste bron van inkomsten gegroeid tot 58 procent en het deel dat naar school gaat gedaald tot 14 procent.
- Steeds meer statushouders werken – Een jaar na het krijgen van de verblijfsvergunning is ongeveer 3 procent van de statushouders uit cohort 2014 werkzaam als werknemer of zelfstandige. Voor latere cohorten zijn dat er meer met 12 procent in cohort 2022. Als statushouders langer in Nederland zijn, hebben ze zij vaker betaald werk. Van cohort 2014 heeft 55 procent van de statushouders na negen jaar werk.
- Amv’s werken vaker in deeltijd met tijdelijk contract – In vergelijking met de totale groep statushouders werken amv’s iets vaker in deeltijd dan de totale groep (68 tegen 65 procent), hebben ze vaker een baan met een tijdelijk contract (80 tegen 73 procent), werken ze vaker in de uitzendbranche (32 tegen 22 procent) en in de horeca (22 tegen 16 procent), maar minder in de handel (18 tegen 20 procent) en werken ze minder vaak als zelfstandige (5 tegen 8 procent).
- Statushouders eerst vaak als oproepkracht aan het werk – De meeste statushouders werken als oproepkracht of als werknemer. Het deel dat als oproepkracht werkt wordt kleiner wanneer statushouders langer in Nederland zijn.
- Meer dan een derde van werkende statushouders van cohort 2014 heeft vijf of meer banen gehad – Na negen jaar heeft 37 procent van cohort 2014 vijf of meer banen gehad. Statushouders uit nieuwere cohorten hebben meer banen gehad dan statushouders uit oudere cohorten. Het aantal banen dat statushouders in hun loopbaan hebben neemt langzaam toe over tijd.
- Steeds vaker voltijdbaan onder werkende statushouders – Statushouders beginnen vaak hun werkzame leven in een deeltijd baan (tot 1 vte). Twee jaar na het verkrijgen van hun vergunning werkt ongeveer de helft van de werkenden binnen cohort 2014 in een baan met een deeltijdfactor tot 0,25 vte. Nieuwere cohorten hebben vaker een voltijdbaan (1 vte) en de groep die deeltijd werkt wordt bij alle cohorten met de tijd kleiner. Na negen jaar werkt 54 procent van de werkenden binnen cohort 2014 deeltijd en 46 procent werkt voltijd.
- Gemiddeld uurloon werkende statushouders neemt flink toe – Drie jaar na het krijgen van een vergunning verdient 11 procent van de werkende statushouders van cohort 2014 gemiddeld 15 euro per uur of meer. Voor nieuwer cohorten is dit aandeel hoger. Van cohort 2020 verdient bijna de helft 15 euro per uur of meer drie jaar na het krijgen van een vergunning. Als statushouders langer in Nederland zijn en werken, neemt hun gemiddeld uurloon toe. Na negen jaar verdient 63 procent van cohort 2014 15 euro of meer. Gecorrigeerd voor inflatie is de stijging minder sterk, maar nog wel zichtbaar.
- Opnieuw minder uitkeringsgerechtigden in cohort 2014 – Twee jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning, krijgt 89 procent van de 18- tot 65- jarigen die in 2014 een vergunning hebben gekregen een uitkering. Voor nieuwere cohorten is dit aandeel lager. Van cohort 2021 heeft 73 procent een uitkering, twee jaar na het krijgen van een verblijfsvergunning. Negen jaar na het verkrijgen van de vergunning, is iets minder dan een derde van cohort 2014 nog afhankelijk van een uitkering.
- Inkomensverschillen tussen verschillende nationaliteiten blijven klein – Dit komt doordat een aanzienlijk deel van de statushouders een bijstandsuitkering ontvangt en dat zijn vaste bedragen, afhankelijk van de gezinssituatie.
- Zorggebruik blijft gelijk na ongeveer twee jaar – Voor alle cohorten geldt dat twee jaar na het krijgen van een verblijfsvergunning meer dan 96 procent kosten heeft gemaakt bij de huisarts. Eritrese statushouders maken de minste kosten voor huisartsenzorg, ziekenhuiszorg en medicijnen. Iraanse statushouders maken gemiddeld het vaakst kosten voor zorggebruik.
- Iets meer jongeren met jeugdzorg – Van alle jongeren (tot en met 22 jaar) die in 2014 of 2015 een verblijfsvergunning asiel ontvingen en niet meer bij een opvanglocatie van het COA verbleven maakte ongeveer 5 procent in 2016 gebruik van een vorm van jeugdzorg. In 2023 is dat gestegen naar 9 procent. Voor Afghaanse jonge statushouders is dit met 13 procent het hoogst. De meeste jongeren met jeugdzorg ontvangen jeugdhulp. In 2023 kreeg 1,4 procent van de jongeren hulp van jeugdbescherming (bijvoorbeeld de onder voogdij plaatsing van alleenstaande minderjarige statushouders).
- Statushouders relatief vaker geregistreerd als verdachte van misdrijf dan personen met Europese herkomst – Mannelijke statushouders zijn in verhouding iets vaker verdacht van een misdrijf dan mannen met een Nederlandse of Europese herkomst. Er zijn 70 verdachte statushouders uit cohort 2021 in verslagjaar 2023 in de leeftijdscategorie 18 tot 23 jaar. Dit komt neer op 420 verdachten per 10 duizend statushouders. In de leeftijdscategorie 23 tot 45 jaar is dit absolute aantal 140, wat relatief gezien 250 verdachten per 10 duizend statushouders is.
Actuele ontwikkelingen met betrekking tot Oekraïners die sinds februari 2022 naar Nederland zijn gekomen onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming:
- Meer vrouwen dan mannen – Tot en met juni 2024 schreven 157 duizend vluchtelingen uit Oekraïne zich bij in een Nederlandse gemeente in, waarvan er op 1 juli 2024 nog 115 duizend in Nederland verbleven. De meeste vluchtelingen hebben een Oekraïense nationaliteit (150 duizend) en een klein deel heeft een niet-Oekraïense nationaliteit, ook wel derdelanders genoemd (7 duizend). Tot en met juni 2022 was ongeveer 65 procent van de Oekraïense vluchtelingen in Nederland vrouw, naderhand zakte dit aandeel tot 57 procent in de overige drie cohorten.
- 1 op de 4 Oekraïners is voor 1 juli 2024 uit Nederland vertrokken – Bijna iedere vluchteling uit Oekraïne woont zelfstandig in een gemeente – bij de gemeentelijke opvanglocaties of bij particulieren, zoals een gastgezin. Ruim 800 vluchtelingen die sinds het begin van de oorlog naar Nederland zijn gekomen verbleven op 1 juli 2024 in een opvanglocatie van COA en ruim 350 vluchtelingen waren inmiddels overleden. Een vierde van alle Oekraïense vluchtelingen was voor 1 juli 2024 weer uit Nederland vertrokken.
- Vooral alleenstaanden en thuiswonende kinderen – Vergeleken met derdelanders, komen Oekraïners minder vaak als alleenstaande naar Nederland (43 procent tegen 68 procent), vaker als thuiswonend kind (22 tegen 4 procent) en wat vaker als ouder in een eenouderhuishouden (10 procent tegen 2 procent).
- Na vier maanden in Nederland werkt 47 procent – Vier maanden na het verkrijgen van de tijdelijke bescherming in Nederland werkt 47 procent van de vluchtelingen uit Oekraïne: 45 procent van de personen met een Oekraïense nationaliteit en 64 procent van de derdelanders. Na zes maanden werkt bijna de helft van de werkende Oekraïense vluchtelingen voltijd. De meeste Oekraïense vluchtelingen werken in de uitzendbranche (50 procent) of de horeca (15 procent), net als reguliere statushouders.
- Oekraïners wonen verspreid over Nederland – Net als reguliere statushouders wonen Oekraïners verspreid over Nederland. De meeste Oekraïners staan één maand na verkrijgen van het verblijfbewijs tijdelijke bescherming ingeschreven in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Almere en Westland. Van deze vijf gemeenten heeft Westland in verhouding het grootste aandeel Oekraïners (209 per 10 duizend inwoners).
Noten
Nationaliteit wordt afgeleid van geboorteland, land van herkomst of de oorspronkelijke nationaliteit indien de nationaliteit onbekend of inmiddels Nederlands is.
Nationaliteit wordt afgeleid van geboorteland, land van herkomst of de oorspronkelijke nationaliteit indien de nationaliteit onbekend of inmiddels Nederlands is.