Foto omschrijving: Asielzoekers wandelen in buurt asielcentrum.

Risico op armoede of sociale uitsluiting in Europa

Het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting staat hoog op de agenda van de Europese Unie. Centraal in dit hoofdstuk staat het risico op armoede of sociale uitsluiting in de landen van de Europese Unie, evenals de trends hierin. Hoe doet Nederland het vergeleken met de andere EU-landen? In hoeverre is de positie van Nederland ten opzichte van de andere lidstaten veranderd?

7.1Ontwikkeling van het risico op armoede of sociale uitsluiting

In de Europa 2020‑strategie hebben de regeringen van de landen van de Europese Unie het doel gesteld om het aantal inwoners met een risico op armoede of sociale uitsluiting met 20 miljoen te verminderen ten opzichte van het referentiejaar 2008. Het risico op armoede of sociale uitsluiting wordt in Europees verband op drie indicatoren gebaseerd: het inkomen is lager dan de Europese armoedegrens, er zijn ernstige financiële beperkingen of de economische activiteit is gering (zie kader). In 2008 liepen 116,1 miljoen EU-inwoners een risico op armoede of sociale uitsluiting.

Risico op armoede of sociale uitsluiting onder het niveau van 2008

Na het uitbreken van de economische crisis eind 2008 nam het risico op armoede of sociale uitsluiting toe in de Europese Unie (EU-27noot1). In de periode 2009–2012 steeg het aandeel van de bevolking met risico van 23,3 tot 24,8 procent. De dalende lijn die in 2013 werd ingezet, zette zich ook voort in 2019. De daling was het grootst in 2017 (1 procentpunt ten opzichte van 2016). In 2019 liepen 107,5 miljoen inwoners van de 27 lidstaten van de Europese Unie een risico op armoede of sociale uitsluiting. Dit komt neer op 21,4 procent van de bevolking in de EU-27, het laagste aandeel sinds 2008.

Van een daling die vanaf 2013 werd ingezet in de EU-27, was in Nederland geen sprake. Het aandeel inwoners met een risico op armoede of sociale uitsluiting nam vanaf 2013 toe tot 17 procent in 2019. Dit komt deels door een methodebreuk in het onderliggende inkomen (zie hoofdstuk 3).

7.1.1 Risico op armoede of sociale uitsluiting in de EU-27 (% personen)
Jaar EU-27 Nederland
'08 23,7 14,9
'09 23,3 15,1
'10 23,8 15,1
'11 24,3 15,7
'12 24,8 15,0
'13 24,6 15,9
'14 24,4 16,5
'15 23,8 16,4
'16 23,5 16,7
'17 22,4 17,0
'18 21,8 16,7
'19 21,4 16,5
Bron: Eurostat

Armoede of sociale uitsluiting

Het risico op armoede of sociale uitsluiting wordt in Europees verband niet alleen gebaseerd op het inkomen, maar ook vastgesteld aan de hand van twee aanvullende indicatoren. Volgens het criterium loopt iemand een risico als het inkomen lager is dan de Europese armoedegrens, te maken heeft met ernstige financiële beperkingen of behoort tot een huishouden waarvan de werkintensiteit laag is.

1) Europees inkomenscriterium

De zogeheten at-risk-of-poverty rate is van oudsher een belangrijke indicator om inkomensarmoede in Europees verband in kaart te brengen. Bij de vaststelling van de Europese armoedegrens, die gedefinieerd is als 60 procent van het mediane gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, wordt rekening gehouden met het algemeen welvaartspeil van het desbetreffende land. Het mediane inkomen is het middelste inkomen in de rangschikking van inkomens van laag naar hoog. De keuze van het percentage is echter arbitrair. De grens hangt niet per se samen met minimale behoeften van personen of huishoudens. Bij een algemene toename van de welvaart, waarbij de inkomens van alle huishoudens met hetzelfde percentage stijgen, zal het risico op armoede gelijk blijven.

2) Ernstige financiële beperkingen (materiële deprivatie)

Een te laag inkomen kan er toe leiden dat huishoudens niet kunnen beschikken over duurzame goederen zoals een auto, kleurentelevisie, telefoon of een wasmachine. Een warme maaltijd om de dag, een jaarlijkse vakantieweek of het verwarmen van de woning zit er financieel niet voor iedereen in. Daarnaast kan financiële krapte er toe leiden dat het huishouden geen onverwachte noodzakelijke uitgaven kan doen of achterstanden heeft bij de betaling van de maandelijkse woonlasten. In Europees verband zijn ernstige financiële beperkingen gedefinieerd als het hebben van minimaal vier van bovengenoemde financiële beperkingen.

3) Lage werkintensiteit

Vanwege de verhoogde kans op armoede of uitsluiting bij werkloosheid beschrijft de derde indicator het aandeel personen dat deel uitmaakt van een huishouden met een lage werkintensiteit. De werkintensiteit van een huishouden geeft de mate weer waarin de volwassen leden van een huishouden, die behoren tot de potentiële beroepsbevolking, werkzaam zijn. Studenten blijven hierbij buiten beschouwing. Een gezin met twee volwassenen van wie één van beiden fulltime werkt, heeft bijvoorbeeld een werkintensiteit van 0,5. Wanneer de intensiteit lager is dan 0,2, is sprake van een huishouden met een lage werkintensiteit. De werkintensiteit wordt toegekend aan alle huishoudensleden in de leeftijd van 0-59 jaar en heeft net als het inkomen betrekking op het voorgaande kalenderjaar. Personen van 60 jaar of ouder behoren per definitie niet tot een huishouden met een lage werkintensiteit. Hun risico op armoede of sociale uitsluiting wordt enkel vastgesteld op basis van inkomensarmoede en ernstige financiële beperkingen.

Risico vooral afgenomen in Roemenië, Polen en Bulgarije

Sinds 2008, het referentiejaar van de Europa 2020‑strategie, nam het aandeel inwoners met een risico op armoede of sociale uitsluiting in zeven lidstaten toe. In Luxemburgnoot2 was de toename met 5 procentpunt het grootst, gevolgd door Estland (2,5 procentpunt), Zweden, Griekenland, Nederland en Spanje (rond 2 procentpunt). In drie lidstaten (Malta, Denemarken en Italië) is het aandeel met risico even groot als in 2008. Van een afname van 10 procentpunt of meer was sprake in Roemenië, Polen en Bulgarije.

7.1.2 Ontwikkeling risico op armoede of sociale uitsluiting in EU-27, 2008-2019 (%-punt)
Landen
Roemenië -13,0
Polen -12,3
Bulgarije -12,0
Hongarije -9,3
Letland -6,9
Portugal -4,4
Slowakije -4,2
Slovenië -4,1
Oostenrijk -3,7
Ierland -3,1
Tsjechië -2,8
Duitsland -2,7
EU-27 -2,3
Litouwen -2,0
Finland -1,8
België -1,3
Cyprus -1,0
Frankrijk -0,6
Malta 0,0
Denemarken 0,0
Italië 0,1
Spanje 1,5
Nederland 1,6
Griekenland 1,9
Zweden 2,1
Estland 2,5
Luxemburg 5,1
Bron: Eurostat

Minste risico in Tsjechië, meeste in Bulgarije

In Nederland is het risico op armoede of sociale uitsluiting met 16,5 procent in 2019 relatief laag. Alleen in Tsjechië (13 procent), Slovenië (14 procent), Finland, Denemarken en Slowakije (alle drie rond 16 procent) was het risico op armoede of sociale uitsluiting kleiner (Eurostat, 2021a). Met een derde van de inwoners had Bulgarije het grootste aandeel, gevolgd door Roemenië met 31 procent en Griekenland met 30 procent. Ook in Letland, Litouwen, Italië en Spanje was het aandeel inwoners met een risico op armoede of sociale uitsluiting met ruim een kwart procent relatief groot.

7.2Componenten van risico op armoede of sociale uitsluiting

Steeds minder EU-ers met ernstige financiële beperkingen

De daling van het risico op armoede of sociale uitsluiting in de EU-27 vanaf 2013 (zie paragraaf 7.1) is met name toe te schrijven aan de daling van het aandeel personen met ernstige financiële beperkingen. Sinds 2012 is dit aandeel bijna gehalveerd. Het aandeel EU-inwoners met lage werkintensiteit was het hoogst in 2014 (11 procent), maar is sindsdien met 3 procentpunt gedaald en ligt nu onder het niveau van 2008. Het risico op inkomensarmoede steeg tussen 2013 en 2016, en is na een lichte daling in 2017 vrij stabiel.

7.2.1 Componenten risico op armoede of sociale uitsluiting in EU-27 (% personen)
Jaar Risico op inkomensarmoede Ernstige financiële beperkingen Lage werkintensiteit
'08 16,5 8,5 9,2
'09 16,4 8,2 9,2
'10 16,5 8,4 10,3
'11 16,9 8,8 10,5
'12 16,8 9,9 10,6
'13 16,7 9,6 11,0
'14 17,2 8,9 11,3
'15 17,3 8,1 10,7
'16 17,3 7,5 10,5
'17 16,9 6,6 9,5
'18 17,1 5,9 8,8
'19 16,8 5,5 8,5
Bron: Eurostat

Bijna 85 miljoen EU-inwoners met risico op inkomensarmoede

In de EU-27 liep 17 procent van de bevolking (84,5 miljoen mensen) een risico op inkomensarmoede in 2019. Ten opzichte van 2008 is het aandeel EU-inwoners met een risico op inkomensarmoede nauwelijks veranderd. Nederland had in 2019 met 13 procent een relatief klein aandeel inwoners met een inkomen onder de Europese armoedegrens. Binnen de EU was dit aandeel kleiner in zeven lidstaten (Tsjechië, Finland, Slowakije, Slovenië, Hongarije, Denemarken en Ierland). Van de oude lidstatennoot3 kenden Spanje en Italië het grootste aandeel inwoners met een risico op armoede. Binnen de gehele Unie waren de hoogste percentages met bijna een kwart voorbehouden aan de bevolking van Roemenië, Letland en Bulgarije.

7.2.2Componenten van het risico op armoede1) of sociale uitsluiting in de EU-27, 2019
Risico op armoede (1) Ernstige financiële beperkingen (2) Lage werkintensiteit (3) Risico op armoede of sociale uitsluiting
(1, 2 of 3)
%
EU-27 16,8 5,5 8,5 21,4
Bulgarije (5 022) 22,6 20,9 9,3 32,8
Roemenië (4 403) 23,3 14,5 6,0 31,2
Griekenland (5 859) 17,9 16,2 13,8 30,0
Letland (6 619) 22,9 7,8 7,6 27,3
Litouwen (6 905) 20,6 9,4 7,5 26,3
Italië (10 259) 20,1 7,4 10,0 25,6
Spanje (9 703) 20,7 4,7 10,8 25,3
Estland (8 544) 21,7 3,3 5,4 24,3
Kroatië (6 440) 18,3 7,2 9,2 23,3
Cyprus (11 154) 14,7 9,1 6,8 22,3
Portugal (6 961) 17,2 5,6 6,2 21,6
Ierland (11 865) 13,1 5,4 13,6 20,6
Luxemburg (17 366) 17,5 1,3 7,5 20,6
Malta (11 153) 17,1 3,6 4,9 20,1
België (13 260) 14,8 4,4 12,4 19,5
Hongarije (5 616) 12,3 8,7 5,0 18,9
Zweden (12 248) 17,1 1,8 8,6 18,8
Polen (7 401) 15,4 3,6 4,7 18,2
Frankrijk (12 283) 13,6 4,7 7,9 17,9
Duitsland (13 616) 14,8 2,6 7,6 17,4
Oostenrijk (14 212) 13,3 2,6 7,8 16,9
Nederland (13 181) 13,2 2,5 9,2 16,5
Slowakije (6 302) 11,9 7,9 6,2 16,4
Denemarken (13 423) 12,5 2,6 9,3 16,3
Finland (12 217) 11,6 2,4 9,7 15,6
Slovenië (9 980) 12,0 2,6 5,2 14,4
Tsjechië (8 421) 10,1 2,7 4,2 12,5

Bron:Eurostat

1)Tussen haakjes is de hoogte van de armoedegrens (koopkrachtpariteit) van het betreffende land vermeld.

Welvaartsniveaus EU-lidstaten

De welvaartsverschillen in de Europese Unie zijn groot. Gecorrigeerd voor verschillen in prijspeil (koopkrachtpariteit) ligt de armoedegrens in Nederland (13 180 euro) bijvoorbeeld bijna 1,6 keer zo hoog als in Tsjechië (8 420 euro). In Luxemburg is de koopkracht het grootst. De armoedegrens is 17 370 euro, bijna 4 keer zo groot als in Roemenië (4 400 euro), het land met het laagste welvaartsniveau van de Europese Unie (zie Eurostat, 2021b). Naarmate de welvaart in een land groter is, zal de armoedegrens steeds meer boven het bestaansminimum uitkomen. Als de welvaart echter laag is, zou de grens onder het bestaansminimum kunnen vallen. Dit zou betekenen dat ook mensen met een inkomen net boven de grens te weinig financiële middelen hebben om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien.

1 op de 3 Europeanen kan geen onverwachte noodzakelijke uitgaven doen

Het aandeel EU-inwoners dat te maken had met ernstige financiële beperkingen kwam in 2019 uit op 5,5 procent en daalde voor het zevende jaar op rij (figuur 7.2.1). In Nederland had 2,5 procent van de bevolking hiermee te maken. Alleen in Finland, Zweden en Luxemburg was het aandeel lager. Gezien het relatief lage welvaartsniveau is het niet verwonderlijk dat huishoudens in de nieuwe lidstaten vaker geconfronteerd werden met ernstige financiële beperkingen. In Bulgarije had 21 procent van de inwoners hiermee te maken (tabel 7.2.2).

Vooral het kunnen doen van onverwachte, noodzakelijke uitgaven vormt voor veel EU-inwoners een probleem. De waarde van het bedrag dat gemoeid is met een noodzakelijke uitgave is gelijk aan een twaalfde van de armoedegrens in het betreffende land. Van de totale EU-bevolking in 2019 behoorde bijna een derde tot een huishouden dat financieel niet in staat was met eigen middelen een dergelijke onverwachte uitgave te doen. Het aandeel varieerde van 15 procent in Malta tot 52 procent in Kroatië. In Nederland behoorde in 2019 ruim 1 op de 5 personen tot een huishouden dat naar eigen zeggen niet in staat was om onverwachte, noodzakelijke uitgaven ter waarde van 1 200 euronoot4 uit eigen middelen op te vangen.

7.2.3 Onverwachte, noodzakelijke uitgaven, 2019 (% personen met onvoldoende geld hiervoor)
Landen
EU-27 31,5
Malta 15,1
Luxemburg 16,7
Oostenrijk 18,5
Zweden 20,5
Tsjechië 21,8
Nederland 21,9
Denemarken 22,9
België 25,3
Duitsland 26,0
Finland 26,4
Polen 29,3
Slowakije 30,0
Frankrijk 30,6
Estland 31,4
Hongarije 33,0
Slovenië 33,0
Portugal 33,0
Italië 33,8
Spanje 33,9
Bulgarije 36,5
Ierland 38,0
Roemenië 44,3
Litouwen 46,8
Cyprus 47,5
Griekenland 47,8
Letland 49,8
Kroatië 51,7
Bron: Eurostat

Bijna 9 procent behoort tot huishouden met lage werkintensiteit

In 2019 maakte 8,5 procent van de EU-bevolking tot 60 jaar deel uit van een huishouden met een lage werkintensiteit. In 2017 was dat nog 9,5 procent. De daling is in lijn met het werkloosheidspercentage dat gedurende deze periode in de meeste lidstaten daalde. Ook in Nederland was dat het geval. Mede hierdoor daalde het aandeel 0- tot 60‑jarigen in Nederlandse huishoudens met een lage werkintensiteit van 10 procent in 2014 tot 9 procent in 2019. Nederland scoort hiermee gemiddeld op deze indicator. Ierland en Griekenland lieten in 2019 de grootste percentages zien (rond 14 procent). Tsjechië, Polen en Malta hadden toen met minder dan 5 procent de kleinste aandelen inwoners in huishoudens met een lage werkintensiteit.

7.3Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Eurostat (2021a). People at risk of poverty or social exclusion. Geraadpleegd op 7 mei 2021 via https://ec.europa.eu/eurostat/data/database.

Eurostat (2021b). Mean and median income by age and sex – EU-SILC and ECHP surveys. Geraadpleegd op 7 mei 2021 via https://ec.europa.eu/eurostat/data/database.

Noten

Van Kroatië, dat in 2013 toetrad tot de Europese Unie, zijn geen gegevens beschikbaar over de jaren 2008 en 2009. Het Verenigd Koninkrijk is niet meegenomen in de EU-27 berekeningen vanaf 2019.

De toename in Luxemburg komt deels door een methodebreuk in 2016.

België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Zweden.

Dit bedrag is gebaseerd op de Europese armoedegrens voor Nederland in 2017, waarbij niet gecorrigeerd is voor prijspeilverschillen tussen lidstaten.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Judit Arends

Koos Arts

Sylvia Bleker

Nathalie Boot

Marion van den Brakel

Moniek Coumans

Kai Gidding

Bart Huynen

Saskia Janssen-Jansen

Kim Knoops

John Michiels

Jeroen Nieuweboer

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Hans Schmeets

Redactie

Marion van den Brakel

Ferdy Otten