Foto omschrijving: Armoede, kapotte kleding en schoenen.

Bijlage

A Beleidsmatige inkomensgrens

In deze bijlage worden enkele resultaten van de beleidsmatige inkomensgrens gepresenteerd. Lopen deze grens en de lage-inkomensgrens ver uiteen? En hoe groot zijn de verschillen in de omvang en de ontwikkeling van armoede volgens deze grenzen?

De beleidsmatige inkomensgrens: drie varianten

Van de in hoofdstuk 1 genoemde beleidsmatige inkomensgrens worden hier drie varianten besproken waarbij het grensbedrag is vastgesteld op respectievelijk 101%, 110% en 120% van het beleidsmatig minimum. Het beleidsmatig minimum wordt door de politiek vastgesteld, de hoogte varieert van jaar tot jaar en is afhankelijk van de samenstelling van het huishouden. In figuur 1 zijn de grenswaarden van de 110%-variant opgenomen voor vier verschillende huishoudenstypen; voor de andere varianten hebben deze grenswaarden uiteraard eenzelfde verloop, maar liggen daarbij respectievelijk op een lager (101%) en hoger (120%) niveau. Voor de vergelijking met de lage-inkomensgrens (die voor alle huishoudenstypen geldt, en een vast koopkrachtbedrag vertegenwoordigt) zijn de grenswaarden met behulp van de CBS-equivalentieschaal (zie CBS, 2004; 2020) omgerekend naar een inkomensniveau zoals dat voor alleenstaanden geldt. Voor alleenstaanden tussen 23 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd ligt de 110%-variant in de periode 2000–2020 steeds dicht in de buurt van de lage-inkomensgrens. Het aantal alleenstaanden met kans op armoede in deze leeftijdsgroep zal in deze jaren dan ook voor beide armoedegrenzen niet ver uit elkaar lopen. Bij andere groepen vertoont de 110%-variant wel een duidelijk ander verloop dan de lage-inkomensgrens. Voor alleenstaande AOW’ers en eenoudergezinnen met één minderjarig kind lag het grensbedrag in 2000 nog dicht bij dat van de lage-inkomensgrens, maar door de verhoging van het sociaal minimum van deze groepen kwam de 110%-variant van de beleidsmatige inkomensgrens voor deze huishoudenstypen een stuk boven de lage-inkomensgrens te liggen. Paren met één minderjarig kind kwamen volgens de 110%-variant van het sociaal minimum in alle beschouwde jaren lager uit dan de lage-inkomensgrens.

A1. De 110%-variant van de beleidsmatige inkomensgrens (geselecteerde groepen) (maandbedrag in euro, prijspeil 2020)
Alleenstaande AOW-er Alleenstaand, 23 jaar tot AOW-leeftijd Eenoudergezin, 1 minderjarig kind Paar, 1 minderjarig kind Lage-inkomensgrens
'00 1125 1070 1130 979 1100
'01 1168 1107 1185 1029 1100
'02 1181 1114 1200 1042 1100
'03 1182 1112 1210 1043 1100
'04 1187 1108 1214 1043 1100
'05 1174 1079 1198 1024 1100
'06 1206 1097 1230 1070 1100
'07 1232 1119 1253 1092 1100
'08 1229 1101 1240 1073 1100
'09 1270 1115 1249 1070 1100
'10 1260 1108 1242 1060 1100
'11 1260 1111 1241 1066 1100
'12 1248 1097 1225 1048 1100
'13 1246 1076 1199 1028 1100
'14 1271 1091 1215 1037 1100
'15 1278 1093 1206 1039 1100
'16 1302 1106 1211 1052 1100
'17 1303 1100 1210 1052 1100
'18 1303 1098 1214 1034 1100
'19 1314 1104 1219 1047 1100
'20 1345 1123 1235 1062 1100

Uiteenlopende ontwikkelingen

Voor het meten van de omvang van armoede worden bij de lage-inkomensgrens en de beleidsmatige inkomensgrens hetzelfde inkomensbegrip en dezelfde onderzoekspopulatie gehanteerd (zie betreffende kaders in hoofdstuk 1). Verschillen in het aantal huishoudens met kans op armoede zijn daardoor volledig toe te schrijven aan de positie van de verschillende inkomensgrenzen ten opzichte van elkaar. Zo lag de 110%-variant van de beleidsmatige inkomensgrens in 2000 nog voor de meeste groepen dicht bij de lage-inkomensgrens, maar kwam deze in de loop der jaren voor enkele grote groepen daarboven te liggen. Terwijl het aandeel huishoudens met kans op armoede voor deze beide grenzen in 2000 dus niet ver uiteen liep, lag dit verschil vanaf 2007 rond 3 procentpunt.

De toename van dit verschil is als volgt te verklaren. Een reële stijging van het beleidsmatig inkomen leidt (onder verder gelijkblijvende omstandigheden) tot een daling van het aantal huishoudens met kans op armoede volgens de lage-inkomensgrens: door de inkomensstijging zal immers een aantal huishoudens boven deze grens uitkomen. De uitkomst voor beleidsmatige varianten is juist mogelijk tegengesteld. Doordat de beleidsmatige inkomensgrens bij een stijging van het beleidsmatig inkomen zelf ook hoger komt te liggen, kan het aantal huishoudens met kans op armoede volgens deze grens daardoor zelfs toenemen. In 2019 en 2020 nam de beleidsmatige grens relatief sterk toe (zie figuur A1) en daalde het aandeel huishoudens met een inkomen tot de lage-inkomensgrens.

A2. Kans op armoede, diverse afbakeningen1) (% huishoudens)
Lage-inkomensgrens Beleidsmatige inkomensgrens (101%) Beleidsmatige inkomensgrens (110%) Beleidsmatige inkomensgrens (120%)
'00 10,9 6,7 10,8 14,8
'01 8,8 6,1 10,3 14
'02 8,2 6,2 10,3 14
'03 8,8 6,7 10,8 14,5
'04 8,5 6,3 10,5 14,1
'05 8,7 5,8 9,9 13,4
'06 7,9 6,3 10 13,3
'07 6,7 6 9,6 12,9
'08 6,5 5,7 9 12,1
'09 6,7 6,2 9,6 12,9
'10 6,5 6 9,7 12,9
'11 6,9 6,6 10,4 13,6
'12 8 7 10,7 13,9
'13 8,9 7,3 11,1 14,3
'14 8,5 7,4 11,2 14,3
'15 8,2 7,2 11 14,1
'16 7,9 7,3 11 14
'17 7,9 7,2 10,9 13,8
'18 7,9 7 10,6 13,4
'19 7,5 6,8 10,2 13
'20* 6,8 6,8 10,2 13
1)De cijfers over de jaren 2000-2010 zijn gemaakt op basis van de herziene inkomensreeks (zie hoofdstuk 1) en verschillen daarom met eerdere edities.

Groepen met kans op armoede verschillen in inkomensbron

Niet alleen de omvang van armoede verschilt tussen de diverse armoedegrenzen, maar ook de samenstelling van de groep die onder de armoedegrens leeft. Weliswaar tellen de lage-inkomensgrens en de 110%-variant van de beleidsmatige inkomensgrens globaal een gelijk aantal huishoudens met kans op armoede dat vooral van loon of winst rondkomt, maar stelt de beleidsmatige grens een veel hoger aantal huishoudens met kans op armoede vast dat vooral afhankelijk is van pensioen. De 110%- en 120%-varianten omvatten ook hogere aantallen huishoudens met een uitkering anders dan bijstand. Bij de verschillen in pensioen speelt de hoogte van de AOW een doorslaggevende rol. Het inkomen van huishoudens die uitsluitend afhankelijk zijn van AOW, kwam in 2020 (net als in eerdere jaren) boven de lage-inkomensgrens uit, terwijl deze huishoudens wel tot de beleidsmatige minima gerekend worden. De 110%- en 120%-variant tellen bovendien ook alle huishoudens mee tot de groep met kans op armoede die naast hun AOW geringe aanvullende inkomsten hebben.

A3. Voornaamste inkomensbron risicohuishoudens, 2020* (Aantal huishoudens (x 1000))
Inkomen als werknemer Inkomen als zelfstandige Uitkering pensioen Uitkering bijstand Overige uitkering
Lage-inkomensgrens 67,7 48,9 77,6 216,4 102,2
Beleidsmatige
inkomensgrens (101%)
40 39,3 166 205,1 64,5
Beleidsmatige
inkomensgrens (110%)
67,2 45,6 260,2 244,2 151,9
Beleidsmatige
inkomensgrens (120%)
104,1 52,9 378,6 257,9 187,5

Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS (2004). Equivalentiefactoren 1995–2000. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.

CBS (2020). Wat is mijn koopkracht?

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Judit Arends

Koos Arts

Sylvia Bleker

Nathalie Boot

Marion van den Brakel

Moniek Coumans

Kai Gidding

Bart Huynen

Saskia Janssen-Jansen

Kim Knoops

John Michiels

Jeroen Nieuweboer

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Hans Schmeets

Redactie

Marion van den Brakel

Ferdy Otten